Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. wordt een subsidie ad 200.noodzakelijk geacht". Volgens de instructie voor den met de behan deling belasten arts, afgedrukt op bladzijden 127 129 van het jaarverslag der gemeente over 1903, neemt deze alle kinderen, hem door de hoofden der scholen namens de gemengde commissie (eene commissie, onder welker leiding de behandeling staat en bestaande uit leden der gezondheids- en der schoolcommissie) toegezonden, ter behandeling aan. Hieruit blijkt wel is waar een kenmerkend verschil met den schoolarts, die zelf de niet ge zonde of te onderzoeken kinderen aanwijst, doch die niet zelf behandelt; dit laatste is de taak van den huisarts. Maar toch is de zorg, die in 1903 het gemeentebestuur reeds voor de aan hoofd zeer lijdende leerlingen had, een uitvloeisel van hetzelfde inzicht als thans zal leiden tot een veel verder reikenden en meer algemeenen maatregel n.l. die, welke den schoolarts zijn intrede zal laten doen in de school. De afzonderlijke favus-behandeling zal dus met het in werking treden van dien maatregel kunnen ophouden. Over de aan die kwaal lijdende patiënten zal zich voortaan evenzeer het toezicht van den schoolarts uitstrekken. Het raadsbesluit van 23 Juni 1903 zal alzoo kunnen worden ingetrokken. Een schrijven, dat ons college onder dagteekening van den 13 April 1910 van de gezondheidscommissie ontving, spreekt zich ook in dezen geest uit. Wij meenen thans tot toelichting der beide aan geboden ontwerpen, voor zooverre deze niet reeds in het bovenstaande is te vinden, te kunnen overgaan. Ontwerp I. Artikel 1. Neemt men eenmaal aan dat de gemeente, met het oog op den gezondheids toestand der leerlingen in 't algemeen, zich met dien der leerlingen individueel mag inlaten, dan bestaat er geen reden, waarom aan die controle niet ook het onderwijzend personeel zal onderworpen zijn. Evenzeer behoort de werking van het instituut zich uit te strekken over de bewaarscholen en, indien verlangd, over de bijzondere scholen. Wat de bewaarscholen betreft, ontvingen wij een instemmend schrijven van de Commissie voor de gemeentelijke bewaarscholen, onder dagteekening van 28 Juni 1.1. no. 780. Verder vallen school 12 en de inrichtingen van hooger en middelbaar onderwijs buiten do rogeling. Art. 2. Reeds dadelijk bij don aanvang van den leertijd moet een onderzoek der leerlingen plaats hebben. Al vast worden daardoor zij aangewezen, voor wie een scherpere observatie of bijzondere maat regelen noodzakelijk zijn. Doch ook in den loop van den schoolgang, alzoo in 't algemeen tusschen den zes- en den twaalfjarigen leeftijd, kunnen zich ziekten en ongemakken opdoen die bestrijding be hoeven een tweede of wellicht zolfs derde afdoend onderzoek is dus bovendien nog vereischt; daaren boven kunnen zich te allen tijde omstandigheden voor doen, die het wenschelijk maken de hulp van den schoolarts in te roepen. Heeft deze dit niet reeds zelf bewerkt, dan kan het schoolhoofd tot hem het verzoek richten. De taak van den schoolarts is in hoofd zaak in dit artikel omschreven, en opmerking ver dient, dat zij hier is beperkt tot zijne werkzaamheid als medicus. In sommige andere gemeenten is zij uitgestrekter en breidt zij zich ook uit over op richting van scholen en schoollokalen, aanschaffing van schoolmeubelen en leermiddelen, vaststelling van leerplannen, schooltijden, rooster van werk zaamheden, vacanties. Daargelaten of deze bij de verordening te verplichten tusschenkomst van den schoolarts niet in strijd komt met artikel 21 der wet tot regeling van het Lager Ouderwijs, dat de autoriteiten opsomt tot wier bemoeiing de meeste van deze onderwerpen behooron, achten wij hot het meest wenschelijk die taak tot het voornaamste onderdeel, het medisch toezicht op de leerlingen, te beperken, niet alleen omdat een schoolarts, die van alles wat wij hier opnoemden op de hoogte is, wel bezwaarlijk zal zijn te vinden, doch ook omdat dit gedeelte zeker voldoende kan worden toever trouwd aan de daarvoor uit den aard der zaak eerder aangewezen personen. Zoo zijn voor school- bouw reeds bij Koninklijk Besluit regelen gesteld en kan overigens, en zeker in grootere gemeenten, het bouwen van aan de eisehen voldoendo scholen veilig worden overgelaten aan den technischen dienst; bij het vervaardigen van schoolmeubelen en leermiddelen, zaken die meestal van speciale fabrikanten worden betrokken, is reeds geruimen tijd een streveD merkbaar om zooveel mogelijk met de eisehen der hvgièno te rado te gaan; bij do sa menstelling van leerplannen e.d. wordt het gemeente bestuur door den deskundigen bijstand van school hoofd en districts-schoolopziener voorgelicht. Het voorstel dor gemengde commissie gaat ons in dezen dan ook te ver en met de commissie voor de ge meentelijke bewaarscholen beperken wij ons dus tot den schoolarts-medicws. Om dezelfde reden als diens optreden krachtens Ad van het artikel gewenscht is, moet ook het onderwijzend personeel onder zijno controle staan (B). De artt. 4 en 5 en 814 zijn een nadere uit werking van art. 2 en het algomoeno beginsel. Krijgen Burgemeester en Wethouders omtrent een onderwijzer een bericht van den schoolarts als daar is bedoeld, dan kunnen zij verdere maatregelen beramen, ook met het oog op zijn plaatsvervanger. Voor het overige behoeven die artikelen o.i. geen nadere toelichting. Art. 6. Ook hier wijkt het voorstel van dat der gemengde commissie af. Deze wenscht oen soort gelijke mildere bepaling, als dit artikel geeft, niet. Uitvoerig gemotiveerd wordt dit echter geenszins. Het voorgedragen artikel verdiont o.i. de voorkeur boven het stolsel der commissie, want men verlieze, 234 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. Bijl. no. 14. met de Commissie van Toezicht, niet uit het oog, dat, hoe doordrongen de Raad ook moge zijn van het nut van het schoolartseninstituut, er ouders van allerlei schakeering zullen zijn die hierin met de gemeente lijke overheid van meening verschillen en de opge legde verplichting als een dwang zullen voelen, waar aan zij zich slechts noodgedrongen onderwerpen. Voor hen, en waarschijnlijk ook voor het bijzonder onderwijs, is het instituut slechts aannemelijk, indien de vrijheid bestaat als dit artikel geeft. Welk bezwaar er trouwens tegen kan bestaan om de verklaring van den eenen arts door die van een anderen te vervangen is ons niet recht duidelijk. Is die vrijheid er eenmaal voor den leerling, dan dient zij gelijkelijk voor den onderwijzer te gelden. Art. 16. De schoolarts kan tevens praktiseerend arts zijn. Op dit punt deelen wij geheel het ge voelen der commissie en achten dit voor de ambitie, waarmede de betrekking zal worden waargenomen, van overwegende beteekenis. In de moeste gemeenten, waarin het instituut is ingevoerd, is de regeling aldus getroffen. De onvereenigbaarheid met stadsarts wordt voor gesteld omdat, op de kostelooze scholen vooral, de functie van school- en huisarts te veel zou samen vallen. Voorkomen worden kan dit natuurlijk niet geheel, indien het boven besproken stelsel wordt aanvaard; het kan alleen worden beperkt. Art. 22. Het getal artsen, dat zal moeten worden aangesteld en hunne salarieering hangt met het voor afgaande samen. Eveneens met den omvang hunner taak. In artikel 1 is het getal niet vastgelegd, doch wij zouden het aanvankelijk op twee willen stollen bij gebleken behoefte kan het altijd nog worden uitgebreid. Op de door de meerderheid der gemengde commissie aangevoerde gronden geven wij de voorkeur aan hot hier voorgestelde beginsel, boven de aanstelling van één universeelen schoolarts, die ook de schoolcommissie voorstaat. Het getal van twee en do bezoldiging ad 500.is gevonden in vergelijking met de toestanden elders. Zoo zijn te Leiden en te Dordrocht, beide plaatsen van grooter zielenaantal dan Leeuwarden en waar de schoolartsen ook uitsluitend met het medisch toezicht belast zijn, de bezoldigingen voor de beide titularissen elk 500.Daar waar de hun opgedragen taak uit gebreider is en de schoolartsen meer bepaald ook over do hygiënische belangen moeten waken, is do jaarwedde hooger. Te Nijmegen wordt 600. te Arnhem zelfs 700.betaald. Te Arnhem zijn drie schoolartsen het getal te Nijmegen, waar de verhouding tusschen het openbaar en het bijzonder onderwijs een andere is dan in de aangehaalde gemeenten en in Leeuwarden, is niet in de veror dening bepaald, doch bedraagt volgens het jongste verslag dier gemeente twee. Er blijkt alzoo een kenmerkend verschil ten opzichte van de steden waar aan de schoolartsen het beperkte of het uitgebreide toezicht is opgedragen. In aansluiting aan wat in de eerste gemeenten regel is, is artikel 22 voorgedragen. Artikel 23. Kan met 1 Januari 1911 de veror dening worden ingevoerd, dan moet op de gemeente- begrooting voor dat jaar alsnog een post voorkomen voor jaarwedden der schoolartsen f 1000. Voor kosten van eersten opzet van het instituut, zooals drukwerken enz., komt een som van 300. voldoende voor. Ontwerp II. De schoolarts zal zijn taak niet naar behooron kunnen uitoefenen, indien hij niet de bevoegdheid heeft de school te allen tijde en dus ook gedurende de lessen binnen te treden (zie b.v. artikel 5 van ontwerp I). In artikel 96 der Lager onderwijswet nu staan de autoriteiten opge somd voor wie de scholen te allen tijde moeten openstaan, en het is de meening van ons college, dat deze opsomming limitatief is, m. a. w. dat het niet geoorloofd is aan haar bij verordening eene uitbreiding te gevendit zou alleen de wet kunnen doen. Reeds bij ons prae-advies omtrent het destijds uit den boezem van den Raad gedaan voorstel om aan de gemeenteraadsleden een bewijs van toegang te verschaffen voor de gomeentelijke instellingen enz., afgedrukt op bladzijde 263 der Handelingen van 1907, gaven wij aan dit stand punt uitdrukking; het vond, behalve dan bij den heer Burger, wion deze wetsuitlegging „zeerdubieus" toescheen, geen bestrijding, integendeel warme ver dediging bij de toenmalige leden Duparc en Van Ketwich Verschuur. Ten einde aan het wettelijk bezwaar tegemoet te komen, is er dus op gevonden de schoolartsen formeel te maken tot leden der Commissie van Toezicht. Onder mededeeling van ons standpunt zonden wij een ontwerp-wijziging der verordening voor die commissie, die hiermede rekening hield, aan haar om advies. Haar rapport, dat in zooverre geen antwoord is op de gestelde vraag als oen advies omtrent de wettelijke kwestie niet was verzocht, werpt tegen het lidmaatschap der schoolartsen eeuige bezwaren op, bepaaldelijk dit, dat zij aan de werkzaamheden der commissie geen deel kunnen nomen, omdat zij, gelijk in de ontwerp-wijziging was opgenomen, niet zullen be lmoren tot die leden, aan wie volgens artikel 7 een school wordt toegewezen. Het gewicht van dit bezwaar ontgaat ons geheel. In do commissie-vergadering toch staan de school artsen, indien b.v. een aangelegenheid van school no. 1 aan de orde is, geheel gelijk met de 11 leden, die evenzeer buiten de zaken dier school staan. Waarom zij minder goed dan die elf hun oordeel zullen kunnen hebben, is niet duidelijk. Door hun dagelijksch contact met alle scholen zouden wij hen juist volstrekt niet het minst competent achten. Nu de commissie ook hare meening over het boven besproken wettelijk, op artikel 96 der on- 235

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1910 | | pagina 120