A. wat den gezondheidstoestand der leerlingen
betreft, met
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910.
derwijswet gegrond, bezwaar kenbaar heeft ge
maakt, dient hare argumentatie nog onder de oogen
te worden gezien. Nergens, zegt zij, staat in de
wet te lezen, dat anderen dan de in artikel 96
genoemden toegang zal worden geweigerd en artikel
96 zou de beteekenis hebben van eene opsomming
van autoriteiten te geven, wien de toelating tot
de scholen niet zou kunnen worden ontzegd. Dit
moet blijken uit de omstandigheid dat het artikel
gelijkelijk voor openbare en bijzondere scholen
geldt en de schoolbesturen dezer laatste niet in
het artikel zijn genoemd. De uitlegging van Bur
gemeester en Wethouders zou dus tengevolge
hebben dat deze besturen hunne eigen scholen niet
mogen binnentreden en daaruit blijkt hot onge
rijmde van hun stelsel. Trouwens reeds jarenlang
bestaat er naast de Commissie van Toezicht eene
damescommissie en de wettigheid van de bepaling,
die deze laatste regelt, is toch nimmer betwist en
hare leden bezoeken geregeld de haar aangewezen
scholen.
Als tegen de uitlegging van Burgemeester en
Wethouders kan worden aangevoerd, dat de school
besturen in het lijstje van artikel 96 niet zijn ge
noemd, behoeven wij van de redeneering der com
missie slechts dit te zeggen, dat dit in het stelsel
ook niet past. Artikel 96 geeft inderdaad eene
opsomming van autoriteiten, maar daaruit volgt, dat
dan ook bezwaarlijk het bestuur eenor bijzondere
school, dat niet met eenig gezag is bekleed, in het
artikel kon worden genoemd en alzoo kan aan het
feit dat schoolbesturen daarin niet voorkomen, geen
argument worden ontleend. Een schoolarts daar
entegen is wel autoriteit. En wat de dames
commissie betreft, de commissie verliest uit het
oog dat zij, volgens art. 1 der verordening, door
eerstgenoemde slechts wordt bijgestaan. Daar is
natuurlijk geen enkele strijd mot de wet in gelegen.
Wij blijven alzoo onverzwakt ons standpunt in
nemen en bieden U hieronder in ontwerp II een
voorstel tot wijziging der verordening op de Com
missie van Toezicht aan, waarbij de artikelen 1,
2 en 3 ten opzichte van de samenstelling der
commissio en van de benoeming der leden eonige
verandering hebben moeten ondergaan en in de
aanvulling der artikelen 4 en 7 is uitgedrukt dat de
schoolartsen niet tot voorzitter of secretaris der com
missie benoembaar zijn, noch voor het toezicht op
een bepaalde school kunnen worden aangewezen.
Wij stellen U op grond van het voorafgaande
voor te besluiten
a. tot het vaststellen eener verordening rege
lende de aanstelling, den werkkring en de bezol
diging van schoolartsen bij het lager onderwijs en
het bewaarschoolonderwijs te Leeuwarden, volgens
ontwerp I
b. te bepalen, dat krachtens die verordening
tweo schoolartsen worden aangesteld en voorts
Burgemeester en Wethouders uit te noodigen ter
zake het noodige te verrichten
c. in te trekken het raadsbesluit van 23 Juni
1903 in zako de hoofdzeerbehandeling van leer
lingen der lagore scholen
d. tot wijziging der verordening, regelende de
samenstelling, inrichting en bovoegdheid van de
Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs,
vastgesteld bij raadsbesluit van '26 Juni 1904,
laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 12 October
1909, en met de wijzigingen in doorloopendon tekst
opgenomen in gemeenteblad no. 23 van 1909, en
daartoe te nemen het besluit, zooals het in ontwerp
II is geformuleerd.
Leeuwarden 29 Augustus 1910.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
ZIMMERMAN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
ONTWERP 1.
De Raad der gemeente Leeuwarden
gelet op het schrijven der Gezondheidscommissie
voor de gemeente Leeuwarden van 11 December 1907
gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders
besluit
vast te stellen de navolgende
Verordening, regelende de aanstelling,
den werkkring en de bezoldiging
van schoolartsen bij het Lager
Onderwijs en het bewaarschool-
onderwijs te Leeuwarden.
Art. 1.
In de gemeente Leeuwarden worden een of meer
schoolartsen aangesteld belast met het toezicht op
236
Bijlage tot het verslag der h andelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. Bijl no. 14.
den gezondheidstoestand der leerlingen en van het
onderwijzend personeel aan een der gemeentescholen
voor openbaar lager onderwijs 111 of een der
gemeentelijke bewaarscholen.
Voor zoover de besturen dier inrichting daartoe
tot Burgemeester en Wethouders het verzoek heb
ben gericht, strekt dit toezicht zich ook uit over
bijzondere scholen van lager en voorbereidend
onderwijs.
Art. 2.
Ter uitvoering der in het vorig artikel omschreven
taak is de schoolarts belast
1. het onderzoek van alle voor het eerst ter school
gekomen leerlingen, voor zoover zij nog niet zijn
onderzocht
2. het onderzoek der op school zijnde leerlingen
op geregelde tijden, meer in het bijzonder van die
leerlingen, voor wie de schoolarts of het hoofd der
school dit wenschelijk acht.
Dit onderzoek is hoofdzakelijk gericht op het
vaststellen van aandoeningen welke
a. van nadeeligen invloed kunnen zijn op de ge
schiktheid tot het volgen van het onderwijs
b. door het onderwijs of het verblijf in de school
kunnen verergeren
c. hinderlijk zijn voor het onderwijs of het ver
blijf in de school
d. gevaar of schade kunnen veroorzaken voor
de andere leerlingen.
B. wat den gezondheidstoestand van het onder
wijzend personeel betreft, met het onderzoek, hetzij
op eigen initiatief, hetzij op last van Burgemeester
en Wethouders, meer in het bijzonder ter vaststelling
van aandoeningen, welke gevaar of schade kunnen
veroorzaken voor de gezondheid der leerlingen aan
de zorgen dezer onderwijzers toevertrouwd.
Art. 3.
Onverminderd zijne verplichting tot naleving van
de bepalingen dezer verordening, is de schoolarts
gehouden de voorschriften na te komen, welke hem,
in verband met de hem opgedragen werkzaamheden,
nader door Burgemeester en Wethouders mochten
worden gegeven.
Art. 4.
De schoolarts is verplicht te onderzoeken alle
voor het eerst ter school gekomen leerlingen
1. binnen 3 maanden na hunno toelating' tot de
school
2. binnen 8 dagen, uitsluitend met het oog op
besmetting door huidziekten of ongedierte.
Het onderzoek heeft plaats in een afzonderlijk
vertrek, althans niet in een lokaal, waarin tege
lijkertijd onderwijs wordt gegeven en steeds in