Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910.
b. van het station van den Staatsspoorweg tot
den Harlingerstraatweg, zulks met intrekking van
de raadsbesluiten van 7 September 1897 en 9 Juli
1898 en daartoe te nemen het sub litt. C van bijlage
*28 van 1909 opgenomen ontwerp-besluit,
welke concessies binnen één jaar na het besluit,
waarbij zij zijn verleend, door de concessionaris zijn
aangenomen.
2. in te trekken de raadsbesluiten van 9 No
vember 1909 en 26 April 1910, waarbij een rente
loos voorschot van f 40,000 aan de Nederlandsche
Tramweg-Maatschappij is toegezegd voor de tram
lijn naar Suameer, mits bij de herberg „de Bleek"
een halteplaats met gelegenheid tot aanneming
van goederen zou worden gesticht, met uitnoodi-
ging aan Burgemeester en Wethouders om nader
een andere route te onderzoeken en met de Maat
schappij te bespreken, met dien verstande dat in
geen geval de richting SpanjaardslaanArendstuin
in aanmerking zou komen.
Leeuwarden, 10 December 1910.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
ZIMMERMAN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
Litt. B.
Memorie van Toelichting.
1. Artikel 2.
De wijziging in dit artikel is geschied overeen
komstig den wensch van den Minister van Waterstaat,
uitgedrukt bij zijn aan de Maatschappij gericht en door
deze aan Burgemeester en Wethouders in afschrift
overgelegd schrijven van 26 April 1910, La D,
afdeeling Spoorwegen (in het dossier). Het tweede
lid kan vervallen, omdat de daar bedoelde veran
dering in de lijnen op het Stationsplein reeds tot
stand is gekomen.
Met de nieuwe redactie houden verband de ver
anderingen, voorgesteld in artikel 7 en in de be
paling a van het besluit sub !t.
Artikel 19.
Het is wenschelijk voorgekomen den band weg
te nemen, die door het 2e lid werd geschapen.
Door de bepaling van het le lid heeft hot ge
meentebestuur de aanwijzing van los- en laadplaatsen
toch reeds geheel in de hand.
Artikel 20.
Het derde lid scheen hier minder op zijn plaats.
Schrapping ervan wordt dus voorgesteld.
Artikel 22.
De woorden „bij het einde der concessie" gaan
niet ver genoeg en laten ongeregeld welke ambte
naar een deskundige als in het artikel bedoeld zal
aanwijzen bij intrekking der concessie, een geval
dat blijkens den aanhef in het artikel ook is voor
zien. Vandaar het woord „alsdan", dat algemeener is.
Litt. C.
Schrijven van de Nederlandsche
Tramweg-Maatschappij.
No. 8874/13/22.
Heerenvoen, den 2 December 1910.
Aan
Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leeuwarden
te Leeuwarden.
fn aansluiting aan het onderhoud, dat de President
en de Secretaris van den Raad van Commissarissen
en de ondergeteekende gisteren met Uw College
mochten hebben, heb ik de eer U mede te deelen,
dat het voor de Nederlandsche Tramweg-Maat
schappij onmogelijk is voor de lijn Suameer
Leeuwarden eene richting te accepteeren, waarbij
de tram „De Bleek" zou aandoen.
De richting TolhuisBleekVlietbrug zou voor
onze Maatschappij eene verhooging van kosten
meebrengen, welke het bedrag van het voorschot
belangrijk zou overtreffen en door geene meerdere
inkomsten zou worden goedgemaakt.
De richting TolhuisBleekSpanjaardslaan zal,
naar men dezerzijds bij nader onderzoek met zeker
heid voorziet, op bezwaren stuiten, welke de Neder
landsche Tramweg-Maatschappij niet vermag uit
den weg te ruimen.
De richting TolhuisVlietbrug2e Kanaalbrug
S.S. blijft dus voor onze onderneming de eenige
mogelijke.
Wij behoeven U niet te zeggen, dat het ons
zeer leed doet, dat wij aan den wensch van den
Gemeenteraad niet kunnen voldoen, doch wij moeten
U verzoeken te willen bevorderen, dat de Raad
alsnog de richting TolhuisVlietbrug2e Kanaal-
brugS.S. goedkeure.
Wij zien, ook na nauwgezette overweging van
de verschillende plannon, geene andere oplossing
dan deze en meenen, dat we mogen vertrouwen,
dat de Gemeenteraad, om de spoedige totstand
koming der lijn mogelijk te maken, aan ons verzoek
gevolg zal willen geven.
De Directeur.
C. HAMELTNK.
296
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. Bijl. ÏIO. 24.
Litt. D.
Schrijven van den Minister
van Waterstaat.
's Gravenhage. 5 December 1910.
La. D.
Afdeeling
Spoorwegen.
betreffendeNederlandsche
Tramweg-Maatschappij
Spoorweg van
Suameer naar Leeuwarden.
1 Bijlage.
Ik heb de eer U mede te deelen, dat mij door
de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij is ver
zocht te bevorderen, dat aan haar uit 's Rijks kas
ten behoeve van den aanleg en het in exploitatie
brengen van den hiernevens genoemden spoorweg
een renteloos voorschot ten bedrage van een derde
der geraamde kosten worde verleend. In beginsel
bestaat bij mij hiertegen geen bezwaar. Bij de
toezegging dat ik bereid ben zoodanigen steun te
bevorderen, heb ik echter gemeend aan de Maat
schappij te moeten medodeelen dat de indiening
van een desbetreffend wetsontwerp eerst zal kunnen
worden bevorderd, nadat gebleken is dat omtrent de
richting der lijn overeenstemming bestaat en dat
voor die richting door de direct belanghebbenden
voldoende bijdragen zijn toegezegd.
Ik heb daarbij te kennen gegeven, dat met de
reeds toegezegde bijdragen genoegen zou kunnen
worden genomen, indien slechts vast staat, dat
deze voor eene dezerzijds voor goedkeuring vat
baar geachte richting zijn verleend en dat daaraan
geene voorwaarden zijn verbonden waartegen mij
nerzijds bezwaar zou moeten worden gemaakt.
Aan Heeren
Burgemeester en Wethouders
van Leeuwarden.
Aangezien, door genoegen te nemen met de
toegezegde bijdragen, toch reeds in belangrijke
mate zal worden afgeweken van de in normale
gevallen als eisch gestelde gelijkheid in opoffering
tusschen de streek en het Rijk, behoeft het wel
geene nadere toelichting, dat ik bezwaar zou
moeten maken mijne toezegging te handhaven, in
dien de bijdrage van Uwe Gemeente mocht ver
vallen. Toch schijnt bezwaarlijk aan de blijkens
mededeeling der Maatschappij door U gestelde voor
waarde, dat bij de herberg „De Bleek" een halte
plaats met gelegenheid tot aannemen van goederen
moet worden gesticht, te kunnen worden voldaan,
daar uit een ten aanzien van de richting van den
spoorweg ingesteld onderzoek is gebleken, dat het
op nevensgaande situatieteekening met eene stippel
lijn aangegeven tracé met het oog op de belangen
van het doorgaand verkeer niet voor goedkeuring
in aanmerking kan komen. Daarentegen is de op
die teekening met eene getrokken lijn aangegeven
richting van den spoorweg, welke door de Maat
schappij was voorgesteld, voor goedkeuring vatbaar
gebleken.
Ik heb gemeend een en ander te Uwer kennis
te moeten brengen, omdat ik het zoowel in het
belang van Uwe Gemeente als van de overige
belanghebbenden bij den aanleg der lijn Suameer
Leeuwarden acht, dat geen misverstand besta
omtrent de zienswijze der Regeering ten aanzien
van het bevorderen van de totstandkoming van
dezen spoorweg.
Terwijl ik het uit den aard der zaak aan Uwe Ge
meente overlaat te beoordeelen of zij de totstand
koming der lijn volgens eene voor dezerzijdsche
goedkeuring vatbare richting van genoegzaam be
lang acht om daarvoor eene voldoende bijdrage toe
te zeggen, zal het mij aangenaam zijn Uw gevoelen
hieromtrent te vernemen, en bij Uw antwoord bij
gaande teekening terug te ontvangen.
De Minister van Waterstaat,
L. H. W. REGOUT.
297