|;|Vv
S'i
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910. Bijl. no. 24.
Litt. E.
Schrijven van de
Kamer van Koophandel
en Fabrieken
te Leeuwarden.
No. 2219.
Leeuwarden, 16 December 1910.
Het zal geene verwondering wekken, wanneer
wij UEdelAchtbaren mededeelen, dat in onze ver
gadering van Woensdag 14 December 11. datgene
wat in de laatste dagen bekend, besproken en
geschreven geworden is ten opzichte van de richting
die de tramlijn Leeuwarden—Suameer zal volgen,
een onderwerp van ampele gedachtenwisseling heeft
uitgemaakt.
Wij mogen hier in herinnering brengen, dat onze
Kamer op Uwe uitnoodiging, bij haar schrijven van
27 Mei 1907, no. 2110, ter zake reeds adviseerde;
en moesten wij thans voor het eerst van advies
dienen, wij zouden geen ander geven.
Het is onze overtuiging, dat de door Uw college
voorgestelde richting de eenig wenschelijke en
aanbevelenswaardige is afgescheiden van de
quaestie of na de pertinente verklaring van Zijne
Excellentie den Minister van Waterstaat en van
de directie der Nederlandsche Tramweg-Maatschappij
wel eenige mogelijkheid bestaat dat de bedoelde
lijn wordt aangelegd, wanneer de Raad der gemeente
mocht besluiten geene subsidie te verleenen, tenzij
eeno halte bij „de Bleek" wordt gevestigd.
De uiting en het gevoelen van sommigen, die
zeggen „liever geen tram dan eene die niet langs
„de Bleek" gaat" is het zij terloops opgemerkt
in onze oogen bekrompen en middeleeuwsch en
behoeft geene weerlegging.
Anders staat het met de pogingen, die door de
bewoners van een bepaald stadsdeel worden aan
gewend om de halte aan „de Bleek" met al de
daaraan verbonden inconveniënten te behouden.
Op het eerste gezicht mogen hunne argumenten
aannemelijk schijnen, hoewel die blijk geven van
particularistische gevoelens en voortspruiten uit te
billijken egoïsme doch bij nadere beschouwing zijn
hunne argumenten ten overvloede niet juist. In ons
bovengenoemd advies schreven wij„Het is haar
„(de Kamer) niet duidelijk, dat aan een station bij
„de herberg „de Bleek" behoefte zou bestaan. De
Aan
Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leeuwarden.
„reizigers, die de tram zal aanbrengen, komen ook
„thans langs een anderen weg dan de Groninger
„straatweg te Leeuwarden. Het goederenvervoer
„met hittenwagens en met hondenkarren, zooals
„dat thans langs den Groninger weg bestaat,
„zal blijven bestaan, gelijk het ook is bestaan
„gebleven langs den Harlingerstraatweg en den
„Stienserweg, nadat daar tram- en locaalspoorwegen
„zijn gekomen". Wij handhaven deze meening ten
volle en willen die verduidelijken door er op te
wijzen dat de personen van buiten van wier koop
behoeften de neringdoenden aan het Hoeksterend
c.a. vreezen geen voordeel meer te zullen hebben,
indien de tramlijn de door Uw college voorgestelde
richting volgt, voor verreweg het grootste gedeelte
niet langs den Groningerstraatweg maar uit Noord
oostelijke richtingLekkum, Miedum, Oudkerk,
Oenkerk, Giekerk en Birdaard, om slechts eenige
dorpen te noemen, langs den z.g. „Kanterlandschen"
weg Leeuwarden bereiken en die personen dus niet
gebaat zullen worden door of gebruik kunnen maken
van de tram, terwijl tusschen Tietjerk en Leeuwarden
bijna niemand aan den Groningerstraatweg woont,
en zij, die uit die richting, maar van verder afkomen,
reeds thans van den spoorweg gebruik maken. Wij
voorzien dus allerminst eene vermindering van het
kooplustig publiek waarop het oostelijk stadsdeel
aangewezen is, doordat hun plaats van aankomst
in de stad gewijzigd zoude worden.
De verkeersmiddelen behooren den reizigers en
wat voor den handel van het meeste belang isde
goederen zoo mogelijk èn zoo spoedig mogelijk
naar het midden der stad te brengen en dit doel
wordt alleen bereikt wanneer het spoorwegstation
als plaats van aankomst en vertrek wordt vastgesteld,
terwijl een omweg langs de Spanjaardslaan met
het daaraan verbonden onvermijdelijk oponthoud
door stoppen en langzaam rijden vertraging om
van doorgaande reizigers niet te spreken in het
goederenvervoer zou medebrengen.
Op grond van deze overwegingen werd in onze
vergaderingen eenstemmig de wensch uitgesproken
dat, niettegenstaande al het daartegen aangevoerde
en ongeacht de mededeelingen van Minister en
Directie, hierboven bedoeld, de door Uw college
vastgestelde richting worde aangenomen en werd
tevens besloten dit ons gevoelen te Uwer kennis
te brengen.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken
te Leeuwarden,
P. ATTEMA Dzn., Voorzitter.
VAN BINSBERGEN, Secretaris.
299