Bijl. no. 4.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910.
5°. onder „trekdieren"paarden, hitten,
muildieren, ezels
6°. onder „vee"runderen, schapen, varkens
7°. onder „bestuurder van voertuigen, trek
dieren, motorrijtuigen of rijwielen"hij die
deze bestuurt ot onder zijn onmiddellijk toezicht
doet besturen
8°. onder „eene bebouwde kom der gemeente":
elke verzameling van drie of meer woonhuizen,
die aan elkander, of op een afstand van minder
dan 50 meter van elkander zijn gelegen
9°. onder „de bebouwde gemeentekom" dat
gedeelte der gemeente, dat begrensd wordt door
het Stationsplein, den Zuidersingel, de Sneeker-
kade, de Yerlaatsbrug, de Elisabethstraat, den
Westersingel, den Harlingersingel, de Span
jaardslaan, de Stadsgracht van de Moorderbrug
oostwaarts tot de Hoeksterpoortsbrug, den
Oostersingel, het Noordvliet, de Poppebrug, den
Poppeweg zuidwaarts van die brug, den Kanaal-
weg noordzijde tusschen den Poppeweg en de
tweede Ivanaalbrug, de tweede Ivanaalbrug,
den weg Achter de Hoven tot aan den Spoor-
overgang bij de Maria Louisastraat en den
Staatsspoorweg van dien overgang af tot aan
het Spoorstation, genoemde straten, singels,
pleinen, wegen, kaden en bruggen inbegrepen.
EERSTE AFDEELING.
Bepalingen in het belang van de bruikbaarheid
van waterstaatswerken en straten.
Oud art. 1. Artikel 2.
6 d. of 1. Hij, die op den volgens artikelen 3 tot en
25. met 15 van deze verordening vastgestelden
legger is aangewezen als onderhoudplichtige
van een openbaar waterstaatswerk tot gemee-
nen dienst van allen bestemd, niet in onder
houd of beheer bij het Rijk, de provincie, de
gemeente of een waterschap, is verplicht te
zorgen, dat bedoeld werk te allen tijde voldoet
aan de bepalingen, bij het onderhoud daarvan
in acht te nemen volgens artikel 8 en volgende
van het provinciaal reglement tot regeling
van het toezicht der Staten op die waterstaats
werken van -g-NoTCmbéfLr (provinciaal blad van
Friesland 1882 no. 33).
2. Zijn vereenigingen of personen, die niet
het beheer hunner goederen hebben, als onder-
houdplichtigen aangewezen, of moeten perso
nen met anderen één werk onderhouden, dat
hun gemeen is, dan zijn de bestuurders dezer
vereenigingen, de beheerders van genoemde
goederen, of zij, die met anderen één werk
moeten onderhouden, dat hun gemeen is,
aansprakelijk voor de naleving van het in hot
eerste lid gestelde, behoudens het bepaalde in
art. 102.
74
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1910.
Artt. 318 oud artt. 217. Art. 3.
1. Op de leggers worden als onderhoud-
plichtigenvan de in het vorige artikel bedoelde
werken aangewezen zij, die volgens de kadas
trale leggers worden aangemerkt als genot
hebbenden, krachtens recht van bezit of eenig
ander zakelijk recht van de erven, waarop de
verplichting tot onderhoud van die werken
als van ouds rust.
2. De leggers vermelden
a. de soort, de benaming en de nauwkeu
rige omschrijving van de werken
b. de kadastrale aanduiding en tenaamstel
ling van de onroerende goederen, op welke
de verplichting tot onderhoud rust
c. het aandeel, door ieder dier goederen
in den onderhoudslast te dragen
d. de namen van hen, die volgens dit
artikel onderhoudplichtig zijn.
Art. 4.
1. Ieder legger wordt door Burgemeester
en Wethouders opgemaakt en daarna gedurende
dertig dagen voor een ieder ter inzage op de
secretarie der gemeente nedergelegd.
2. Van die nederlegging geschiedt ten
minste drie dagen te voren openbare kennis
geving
a. door aanplakking van eene bekendmaking
op de daarvoor bestemde plaatsen binnen de
gemeente
b. door plaatsing van die bekendmaking in
de Leeuwarder Courant.
3. Aan de belanghebbenden wordt, voor
zoover mogelijk, schriftelijk mededeeling van
die neder!egging gedaan.
Art. 5.
1. Zoolang de legger ter inzage ligt en
gedurende acht dagen daarna is een ieder
bevoegd, mondeling of schriftelijk bezwaren
daartegen bij Burgemeester en Wethouders
in te brengen.
2. In de in het vorige artikel bedoelde
kennisgeving wordt herinnerd aan die bevoegd
heid met vermelding van tijd en plaats, waarop
Burgemeester en Wethouders zitting zullen
houden tot het aanhooren van de mondeling
in te brengen bezwaren.
Art. 6.
1. Yan de mondeling ingebrachte bezwaren
wordt proces-verbaal opgemaakt, dat door hen,
die de bezwaren hebben ingebracht, mede wordt
onderteekend.
2. Van de schriftelijk ingediende bezwaren
wordt door den secretaris bewijs van ontvang
afgegeven.
75