Bijlage no. 15.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911.
Art. 19, lid 1, 2 en 3, te lezen
1. Be uitspraak wordt, met redenen omkleed, in
twee exemplaren op schrift gebracht en door de
leden van het scheidsgerecht met den secretaris
onderteekend. Indien eenig lid de onderteekening
weigert, wordt daarvan in het stuk melding ge
maakt. Voor de geldigheid der uitspraak is althans
de ondorteekening van voorzitter en secretaris
vereischt.
De secretaris zendt onmiddellijk een exemplaar
der uitspraak aan hem, die het beroep instelde,
en het andere exemplaar met de minuten der pro
cessen-verbaal van de gehouden verhooren en
onderzoekingen aan Burgemeester en Wethouders
ter deponeering in het door hen van de door het
scheidsgerecht berechte zaken aan te houden archief.
3. De uitspraak geldt in het hoogste ressort.
In art. 19, lid 4, in plaats van „dier" te lezen „der".
Toelichting. Redactiewijziging.
Bij aanneming der voorgestelde amendementen
zal wijziging der artikelen 20, 21 en 22 nood
zakelijk zijn. De juiste redactie daarvan kan het
best geschieden nadat over deze amendementen
en verder te verwachten wijzigingsvoorstellen op
art. 20 is beslist.
Leeuwarden, Mei 1911.
A. BURGER.
BERGHUIS.
FEDDEMA.
212
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911. Bijl. no. 15.
MOTIE van orde naar aanleiding van de
ontwerp-verordening voor het scheids
gerecht (bijlage nos. 10 en 14).
Aan den Raad.
De ondergeteekenden hebben de eer, ter behan
deling bij de derde afdeeling van het ontwerp van
eene verordening voor het scheidsgerecht (bijlage
10), aanvangende met het boven artikel 20 geplaatste
hoofd, voor te stellen de volgende
MOTIE.
De Raad,
van oordeel, dat behalve van op te leggen straffen
ook beroep op het scheidsgerecht moet openstaan
van de volgende ingevolge de bepalingen van het
werkliedenreglement te nemen beslissingen, rakende
de rechten van den betrokken werkman, als
1°. de ingevolge artikel 19, lid 3, en artikel 20
lid 3, te nemen beslissingen omtrent door een werk
man te betalen vergoeding en het bedrag daarvan
2°. de ingevolge artikel 36, lid 2, te nemen
beslissing tot verlaging van loon of rangschikking
in eene lagere loonklasse
3°. de ingevolge artikel 38, lid 1 en 2, te nemen
beslissingen tot verwijdering van het werk voor
een geheolen of schorsing voor een halven dag,
alleen voor zoover betreft de daaruit voortvloeiende
niet-uitkeering of inhouding van loon
4°. de ingevolge artikel 40, lid 3, te nomen
beslissing, dat eene nieuwe ziekte als eene voort
zetting der vorige moet worden beschouwd
5°. de ingevolge artikel 41, lid 5, te nemen
beslissingen tot niet-uitbetaling van ziekengeld of
verhaal van reeds uitbetaald ziekengeld
6°. de ingevolge artikel 44 te nemen beslissing
over al of niet-uitkeering aan nagelaten betrekkingen
van een overleden werkman en
7°. dienstopzegging van de zijde der gemeente,
indien de betrokken werkman meent, niet te vallen
onder de bepalingen sub a of h van artikel 53
besluit
de behandeling van het voorstel van Burge
meester en Wethouders op te schorten en dat
voorstel weder in hunne handen te stollen, met
uitnoodiging om daarin die wijzigingen aan te
brengen, die 's Raads voormelde beslissing nood
zakelijk maakt.
TOELICHTING.
De ondergeteekenden, indertijd uitmakende de
commissie van voorbereiding voor het werklieden
reglement (welk reglement hierna wordt aangeduid
door do letters W. R.) hebben toen (zie bijlage 35
van 1909 onder 4 en op de artikelen) voorgesteld,
behalve van op te leggen straffen ook beroep toe
te kennen van een aantal andere beslissingen, zoo
van de hoofden van takken van dienst als van
Burgemeester en Wethouders, waarbij het telkens
gold de beschikking over het recht van den betrokken
werkman.
De Raad heeft bij de behandeling van het
W. R. besloten, de beslissing omtrent die voor
stellen aan te houden tot de thans aanhangige
verordening vandaar de bepaling van het tweede
lid van artikel 50 W. R.
Terecht is alzoo thans door Burgemeester on
Wethouders de vraag onder de oogen gezien, in
welke gevallen behalve strafoplegging beroep op
het scheidsgerecht moet worden toegekend.
Nu zij dit beroep alleen wenschen te zien toe
gelaten in het geval van artikel 41, 4° lid a, W. R.,
achten de ondergeteekenden zich geroepen, hun
vroeger voorstel te herhalen.
Aanvankelijk stelden zij zich voor, de zaak aan
de orde te stellen door indiening van een amende
ment op artikel 20 van het ontwerp. Het bleek
hun echter, dat aanneming van hunne voorstellen
zou moeten leiden tot diepgaande herziening van
de artikelen 20 en 21 en wel zeer verschillend
naar mate hunne voorstellen geheel of slechts ge
deeltelijk zouden worden aangenomen. Zij hebben
er daarom, en ook om andere redenen, de voor
keur aan gegeven, door het voorstellen van eene
motie eene principieele beslissing uit te lokken
omtrent de gevallen, waarin het beroep zal worden
toegekend met voorstel tevens, om vervolgens de
ontwerp-verordening aan Burgemeester en Wet
houders terug te wijzen tot het doen van nadere
voorstellen ter uitvoering van 's raads beslissing.
Ter toelichting van hunne motie veroorloven zij
zich de volgende opmerkingen.
Waarom het geval van artikel 41, 4° lid a, meer
dan alle andere gevallen voor beroep in aanmerking
zou komen, is den ondergeteekenden niet duidelijk.
In het Amsterdamsche werklieden-reglement is
juist voor de gevallen van onze artikelen 19 en 20
beroep op het scheidsgerecht gegeven.
Dat in deze gevallen een beroep op Burgemeester
en Wethouders in de eerste plaats aangewezen zou
zijn, doet niet af en dit argument miskent de be
doeling der instelling van het scheidsgerecht, de
instelling van eene onpartijdige, buiten de admini
stratie staande rechtsmacht ter beslissing van
tusschen de administratie en de geadministroerden
gerezen rechtsgeschillen. Instolüng van een admini
stratief beroep op Burgemeester en Wethouders,
gevolgd door een beroep op het scheidsgerecht,
zou volstrekt niet vreemd zijn.
In het algemeen moeten dezelfde redenen, die
leidden tot toekenning van een beroep op een
scheidsgerecht in zake oplegging van straffen, ook
voeren tot toekenning van gelijk beroep ten aan-
2
13