Bijlage no. 23.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911.
MEMORIE VAN TOELICHTING.
In afwijking van het bij de thans bestaande ver
ordening tot het heffen eener belasting op tooneel-
vertooningen en andere openbare vermakelijkheden
gedurende de jaarmarkt gevolgde stelsel om de be
lasting te heffen van de onzuivere opbrengst, die
dan wordt berekend naar het geheele getal zit- en
staanplaatsen, is in de hier ontworpen verordening
zooveel doenlijk de regel gevolgd dat voor de wer
kelijk ingenomen plaatsen belasting wordt betaald.
Het voordeel van deze regeling is dat de belasting?
door deze op de toegangsbewijzen te leggen, recht
streeks kan worden verhaald op de bezoekers der
vermakelijkheden en derhalve niet drukt op de
ondernemers daarvan en het bovendien is uitgesloten
dat bij weinig bezoek te veel belasting zou worden
betaald.
Deze regeling moet dan ook de meest gewenschte
worden geacht en wordt gevolgd in meerdere gemeen
ten, waar eene dergelijke belasting wordt geheven.
Waar blijkens het bepaalde bij artikel 240 der
Gemeentewet de belasting alleen kan worden ge
heven van openbare vermakelijkheden, zullen niet
onder de belasting vallen de vermakelijkheden, die
niet voor ieder toegankelijk zijn gesteld of die
waarvan de bijwoning aan bepaalde voorwaarden is
verbonden lidmaatschap, introductie uitsluitend van
vreemdelingen enz.
De bruto-opbrengst der belasting wordt geraamd
op globaal 4600.terwijl de kosten van materieel
en belooning van ambtenaren op ongeveer 700.
moeten worden gesteld.
Tot toelichting van sommige artikelen het vol
gende
Heffingsverordening.
Art. 1. Dit artikel bevat eene zoo volledig
mogelijke opsomming van de vermakelijkheden die
kunnen plaats vinden.
Art. 2. Voor zoover toegangsbewijzen worden
afgegeven, is de belasting bepaald op 5 °/0 van den
entreeprijs. Bij de overige vermakelijkheden is on
geveer de ontvangst berekend en daarvan 5 °/0
genomen. Om te voorkomen dat ontduiking plaats
heeft, is onder A de bepaling opgenomen dat het
voor de toegangsbewijzen ontvangen bedrag ver
hoogd wordt met de waarde der vrijbiljetten en dat
de voor verminderden prijs afgegeven entreebiljetten,
voor den vollen prijs worden berekend. Wat de
vrijbiljetten betreft, is eene uitzondering gemaakt
voor de aan in gestichten verpleegden met voor
kennis van Burgemeester en Wethouders afgegeven
vrijbiljetten. Om gelijke reden volgt uit de be
paling onder B, dat voor de daar bedoelde ver
makelijkheden de belastingplichtigheid niet wordt
weggenomen door het niet heffen van entree.
Art. 4. Overbodig kwam het voor de van ge
meentewege gegeven vermakelijkheden te belasten,
daar eene dergelijke belasting wel rechtstreeks in
de gemeentekas kan vloeien door verhooging der
entreeprijzen en in het algemeen de gemeente van
zich zelf geen belasting heft. Verder kwam het
onbillijk voor van vermakelijkheden, waarvan de
opbrengst bestemd is voor een weldadig doel, of
van tentoonstellingen, die anders dan uit winstbejag
gehouden worden, belasting te heffen.
Er is echter eene beperking gesteld voor wat
onder eene liefdadigheidsvoorstelling is te begrijpen.
Verordening op de Invordering.
Art. 1. De bedoeling is voorshands de belasting
te doen innen door een door Burgemeester en
Wethouders aan te stellen ambtenaar, die mede met
het algemeen toezicht en de controle wordt belast.
Bovendien moeten enkele personen kunnen worden
aangesteld die op drukke dagen en tijdens de kermis
dienst kunnen doen.
Art. 2. Hoewel de belasting vooraf moet worden
betaald, komt voor de controle op de invordering
der belasting het doen van aangifte noodzakelijk voor.
Art. 3. De hierbedoelde ambtenaren dienen vrijen
toegang tot de verschillende vermakelijkheden te
hebben, terwijl het vertoonen van toegangsbewijzen,
bij vermoeden van fraude, noodzakelijk is.
Art. 4. Voor een gemakkelijk toezicht is het
noodig dat alle personen, die tot de vermakelijkheid
worden toegelaten, moeten voorzien zijn van een
toegangsbewijs. De personen, die ambtshalve toegang
hebben, zijn in den regel big de controleurs wel
bekend. Voor de berekening der belasting is noodig
dat het verschuldigde bedrag op de toegangsbewijzen
vermeld is.
Art. 5. Het kosteloos verkrijgbaar stellen van
toegangsbewijzen zal de controle zeer vergemakke
lijken. De ambtenaren toch zijn dan spoedig aan
het materieel gewend.
Om te voorkomen dat op het laatste oogenblik
toegangsbewijzen worden gevraagd of ter stempeling
aangeboden, is hiervoor een termijn opgenomen, die
echter om het den ondernemers van vermakelijkheden
niet te bezwaarlijk te maken, zoo kort mogelijk is
gesteld.
Art. 6. Vooruitbetaling der belasting moet het
meest gewenscht worden geacht. Verschillende
ondernemers toch vertrekken onmiddellijk nadat de
vermakelijkheid plaats gehad heeft, waardoor de
invordering moeilijkheden zou kunnen ondervinden.
Is te veel belasting betaald, dan kan die gemakkelijk
worden gerestitueerd.
Art. 7. Hoewel verschil in de berekening niet
vaak zal voorkomen, is het toch voor een mogelijk
geval wenschelijk de hier voorgedragen bepaling
op te nemen.
256
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gem
HERZIENING van de instructie van den
gemeente-ontvanger.
Aan den Gemeenteraad.
De wijziging, die bij de wet van 30 December
1909, Staatsblad no. 416, in de gemeentewet is
gebracht, waarbij de bepalingen ten opzichte van
den gemeente-ontvanger op onderscheidene punten
veranderd zijn en de in verband daarmede geheel
herziene provinciale voorschriften betreffende de be
grooting en de rekening der gemeente, de boekhou
ding van en de kasverificatie bij den ontvanger
maken het noodig dat de van 1868 dateerende instruc
tie van dezen titularis, die sinds in 1885, 1893 en 1905
is gewijzigd, thans geheel wordt herzien. Op ons
verzoek heeft de ontvanger ons een ontwerp voor
eeD nieuwe instructie doen toekomen, met behulp
waarvan het concept is samengesteld, dat wij U
hieronder ter vaststelling aanbieden. Daarbij zijn
door ons een drietal punten onder de oogen gezien,
waarvoor reeds vroeger onze aandacht was gevraagd,
maar die thans bij deze gelegenheid meer eigen
aardig aan de orde en tot eene beslissing kunnen
worden gebracht. Het eerste betreft de positie van
den eersten klerk ten kantore van den ontvanger,
die reeds bij adres van 26 Maart 1909 aan ons college
vroeg te willen bevorderen dat hij tot pensioenge
rechtigd gemeenteambtenaar zou worden aangesteld.
In ons antwoord overwogen wij, dat de gemeente
ontvanger volgens artikel 6 zijner instructie voor
een voldoend en geschikt personeel aan zijn kantoor
heeft te zorgen, voor welks handelingen of ver
zuimen hij, volgens artikel 27 dier instructie, ook
bij zijne afwezigheid, verantwoordelijk is, terwijl,
naar het voorschrift van artikel 28, bij ongesteld
heid of afwezigheid van den ontvanger, de waar
neming van het kantoor, behoudens zijne verant
woordelijkheid, aan een door hem, in overleg met
deze vergadering, aangewezen persoon wordt opge
dragen
dat aldus de belangen der gemeente op voldoende
wijze in het oog zijn gehouden, zoodat er geen
termen zijn uit dien hoofde het ten kantore van
den ontvanger werkzaam gestelde personeel van
eene aanstelling als gemeenteambtenaar te voorzien,
waardoor bovendien door deze vergadering, of door
den Gemeenteraad, indien deze de benoeming aan
zich zou houden, naast die van den ontvanger,
mogelijk een minder gewenschte verantwoordelijk
heid zou worden aanvaard
dat het voorts niet wenschelijk is genoemd per
soneel pensioengerechtigd te maken, indien de aan
stelling niet is bij het gemeentebestuur.
Aan adressant werd dus bericht dat op zijn,
alleen persoonlijk en voor zich zelf gedaan, verzoek
van Leeuwarden, 1911. Bijl. no. 23.
niet kon worden ingegaan, omdat inwilliging ervan
medebracht dat dan voortaan steeds het personeel
ten kantore van den ontvanger van een aanstelling
als gemeente-ambtenaar zou moeten zijn voorzien,
waartegen op grond van bovenstaande overwegingen
bezwaren bestonden.
Bij adres van 4 Maart 1.1. heeft bedoelde ambte
naar, de heer Algra, zich met een uitvoerig adres
tot Uwe Vergadering gewend, dat naar ons college
om prae-advies is gerenvoyeerd. Adressant beroept
zich ter ondersteuning van zijn verzoek op de re
geling bij het Rijk, waar het personeel van de rijks
ontvangers ook ambtenaren zijn en soms tot borg
stelling verplicht zijn, terwijl ook in sommige andere
gemeenten, hij noemt Amsterdam, Dordrecht en
Haarlem, de regeling, zooals zij door hem wordt ge
wenscht, bestaat. Ook de gemeente-ontvanger zelf
ondersteunt het denkbeeld en deelt mede dat zijner
zijds, werd op het adres ingegaan, tegen het dragen
der verantwoordelijkheid in denzelfdon omvang als
thans geen bezwaar zou bestaan, mits de benoeming
van den ambtenaar geschiede op voordracht van den
ontvanger en door gene een zekerheid werd gesteld.
Toch, en ondanks dit laatste, wil het ons voor
komen dat het adres niet moet worden ingewilligd,
zoodat ten opzichte van het personeel ten ontvaDgers-
kantore het standpunt blijve gehandhaafd dat door
de gemeente reeds sinds onheugelijke jaren is in
genomen en waaraan blijkens de raadshandelingen
van 1882 (blz. 108) al vóór 30 jaren uitdrukking
gegeven is. Het is dit, dat de gemeente door aan
de benoeming van dat personeel mede te werken
eene verantwoordelijkheid aanvaardt, waar zij beter
buiten blijft. "Wel komt de tegenwoordige ontvanger
bij de door hem voorgeslagen regeling aan die be
denking tegemoet, maar wij achten het niet gewenscht
door haar in de instructie over te nemen ook zijne
opvolgers te binden en dientengevolge de kans
te loopen dat bij latere ontvangers-vacatures het
getal gegadigden wordt beperkt.
Het tweede punt zijn de salarieering en de bureau
kosten van den ontvanger. Voor deze laatste kreeg
genoemde titularis voor het eerst in 1867 een luttele
vergoeding, die tot 1878 geleidelijk met geringe
bedragen werd verhoogd, totdat in 1883 eene som
van 450.in 1891/1000.en in 1904 1250.
voor dat doel op de begrooting is uitgetrokken. De
bezoldiging was in eerstgenoemd jaar ƒ1600.in
1873 2000.en bedraagt sinds 1878 2200.
Bij schrijven van 6 September 1910 heeft de ontvanger
opnieuw op verhooging van den post bureaubehoeften
aangedrongen en becijfert een bedrag van 1720.
waarvan personeel 1200.en kantoorhuur ƒ350.
Verhooging, al is het niet geheel tot het door
den ontvanger genoemde bedrag, komt ons inder
daad billijk voor. In de ontwerp-instructie is dit
punt dus zoo geregeld, dat, voorzoover den ont
vanger in het stadhuis geen kantoorruimte wordt