Bijlage no. 37. Bij la .ge tot hot verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911. Bijl. no. 37. SCHOOLGELDHEFFING voor het lager onderwijs. (Bijlagen nos. 7, 21 en 28). Aan den Gemeenteraad. In handen van Burgemeester en Wethouders is bij kantbeschikking van den Commissaris der Koningin van 28 November 1.1., en met verzoek om aan 's Ministers verlangen te voldoen, gesteld een schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan Gedeputeerde Staten, waarbij bezwaren worden geopperd tegen de nieuwe schoolgeldregeling waartoe door Uwe Vergadering laatstelijk den 24 October 1.1. besloten is. De voornaamste dier be denkingen, waardoor, werd er op ingegaan, de praktische voordeelen zouden te loor gaan, die wij in ons voorstel, afgedrukt in bijlage no 7 van dit jaar (bladzijde 92), nader in het licht stelden, komt hierop neer, dat artikel 50 der lager onderwijswet zich tegen het in de regeling neergelegde gemengde stelsel zou verzetten, zoodat in de verordening moet worden opgenomen, niet alleen dat do minvermo genden ten koliiere worden gebracht, maar ook dat daarin het inkomen worde aangegeven, waarbij onvermogen geacht wordt aanwezig te zijn. Het is duidelijk, dat hierdoor Burgemeester en Wethouders niet langer de verdeeling der leerlingen over de tweede en derde klasse-scholen in de hand zullen houden, zooals thans behalve dat het on vermogen hier alleen van het belastingbiljet zou mooten worden afgelezen, en wij hebben ter boven aan- gewezener plaatse in het licht gestelddat en waarom dit stelsel niet moet worden aanvaard, ook het volgens het zesde lid van artikel 50 der Lager Onderwijswet aanslaan van minvermogenden, met gevolg dat reclame daartegen en bij den Raad en in hooger beroep bij Gedeputeerde Staten openstaat, leidt tot dezelfde consequentiën. Wij geven beslist de voorkeur aan behoud der bestaande schoolgeldregeling boven oenc, die volgens het systeem van den Minister zoo ver is doorgevoerd en wij raden Uwe Vergadering dan ook nadrukkelijk aan, op diens verlangen niet in te gaan, doch af te wachten of inderdaad de Kroon, met toepassing- van het vierde lid van voornoemd wetsartikel, hare goedkeuring aan de verordening zal onthouden, wat alleen kan geschieden bij een met reden om kleed besluit, den Raad van State gehoord. Voor het uitlokken dezer beslissing kan als grond worden aangevoerd, dat de wetsuitlegging van den Minister geenszins vaststaathij deelt hier het standpunt van zijn ambtsvoorganger van 1899, Mr. Gooman Borgesius, doch in 1891 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken, Jhr. de Savornin Loliman, naar aanleiding van een besluit der gemeente Goes, waarbij, bij eene overigens evenredige schoolgeld heffing, Burgemeester en Wethouders zouden beoor- deelen wie als onvermogenden van de betaling van schoolgeld zouden worden vrijgesteld, geoordeeld, dat tegen een dergelijke bepaling geen bedenking bestaat (Gemeentestem no. 2070). Intusschen is de mogelijkheid thans uitgesloten, dat de nieuwe regeling met 1 Januari 1912kan worden ingevoerd, zoodat voor dat jaar voorloopig en in afwachting van de beslissing van de Koningin de bestaande heffing zal dienen te worden gecontinu eerd, met dien verstande, dat echter de veranderde Massificatie der scholen, die ook met 1 Januari ingaat, in die heffing wordt overgebracht. Het is te verwachten, dat de vereischte Koninklijke goed keuring op deze wijziging, die van zoo onder geschikten aard is, intijds zal kunnen afkomen. Met de bedragen uit de nieuwe schoolgeld verordening hangen evenzeer samen de door de buitengemeenten, waarmede een gemeenschappelijke onderwijsregeling is aangegaan, te betalen vergoe dingen. De inwerkingtreding der wijzigingen, bij raadsbesluit van 22 Augustus 1.1. in de betrekkelijke verordening aangebracht en die mede op 1 Januari 1912 was bepaald, moet dus eveneens worden op geschort. De Minister wenscht verder nog, dat in artikel 6 der ter goedkeuring ingezonden schoolgeldregeling de bedragen worden genoemd, die door leerlingen uit andere gemeenten, met welke een gemeenschappelijke regeling is gemaakt, moeten betaald worden. Hiertegen behoeft geen bezwaar te bestaan, evenmin als tegen de verlangde aanhaling in de invorderingsverordening van de artikelen 264266 der gemeentewet, al schijnt deze overbodig. Wij geven U alzoo in overweging te besluiten 1°. naar aanleiding van den brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan Gedeputeerde Staten, no. 5264 afdeeling BB, en door den Commissaris der Koningin ter voldoening aan 's Ministers ver langen in handen van hot gemeentebestuur gesteld, Burgemeester en Wethouders te machtigen, to doen weten, dat tegen het aangeven in de bij raadsbesluit van 24 October 1911 vastgestelde verordening tot het heffen van schoolgelden voor het openbaar lager onderwijs, bij wcdk inkomen onvermogen geacht wordt aanwezig te zijn, alsmede tegen het aanbrengen in artikel 6 dier verordening eener wijziging, die beoogt dat ook minvermogenden volgens kohier worden aangeslagen, bij den Raad bedenking bestaat, en dat hij te dezer zake de bij artikel 50, 4e lid, der wet tot regeling van het lager onderwijs be doelde beslissing der Kroon inroept 2°. aan het derde lid van artikel 6 van voor noemde verordening de volgende zinsnede toe te voegen 341

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1911 | | pagina 169