li;! Bij latje no. 11. TRAM AANLEG naar Suameer Rapport en voorstel van de Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911. Bijl. no. 11. (Bijlagen no's. 12 van 1908, 28 van 1909, 7 en 24 van 1910). Raadscommissie benoemd den 20 December 1910, voor het verkrijgen van eene tramhalte bij „de Bleek". Aan den Gemeenteraad. Den 20 December 1910 werd met 13 tegen 9 stemmen de volgende motie in den Gemeenteraad van Leeuwarden aangenomen „de Raad, overwegende dat hij door de missive „van den Minister van Waterstaat dato 5 December „1910 niet de overtuiging heeft gekregen dat het on- mogelijk is eene route voor de tramlijn Suameer „Leeuwarden te vinden, waarin eene halte hij „de „Bleek" is opgenomen, benoemt eene raadscommissie „van 3 leden om alsnog met de Ned. Tramweg-Maat schappij en den Minister van Waterstaat in overleg „te treden omtrent zoodanige route." Daarop werden ondergeteekenden benoemd tot leden dier commissie. Deze commissie is thans gereed met haar taak, en neemt de vrijheid den Raad hij dezen rapport te doen van hare werkzaamheden, om daarna hare conclu sion in een voorstel aan den Raad te belichamen. Reeds in den avond van 20 December 1910 kwam de commissie hij een om te trachten zoo spoedig mo gelijk een plan de campagne vast te stellen. Al dadelijk bleek dat wij het hierover eens waren, dat wij moesten trachten eene route te vinden, waarbij de kosten van aanleg en exploitatie voor de Tram weg-Maatschappij niet al te veel hooger zouden zijn dan bij de vroeger ontworpene. Immers wij vreesden dat alsdan die Maatschappij niet voor eene nieuwe route te vinden zoude zijn, zon der tevens eene verhooging van het renteloos voor schot van f 40000.te vorderen. Dat de vervulling van den wensch van den Raad, in de vergadering van 10 November 1909, met 19 tegen 3 stemmen uitgesproken, om eene halte bij „de Bleek" te krijgen, van de Gemeente geldelijke offers zoude vergen, sprak van zelf, doch wij meenden dat, afgescheiden van de belangen aan het hebben van een tram en van eene halte bij „de Bleek", deze offers zooveel mogelijk moesten worden opgeheven door uitgaven, die voor de Gemeente weder andere directe of indirecte voordeelen zouden kunnen af werpen. In de tweede plaats waren wij het hierover eens, dat waar elke nieuwe route langer zoude moeten worden dan de door B. en W. voorgestelde, wij er naar moesten streven eene te vinden, waardoor de belangen van het doorgaand verkeer en van het rechtstreeksch verkeer zoo weinig mogelijk zouden worden geschaad, daar wij inzagen dat onze plannen anders minder kans van slagen bij den Minister van Waterstaat en bij Gedeputeerde Staten van Friesland zouden hebben. Ook bij Ged. Staten, want ons bleek al spoedig dat de aangenomen motie ten opzichte van dit College eene leemte had, omdat ook zij mede te beslissen hadden over de route die de tram door de Gemeente zoude nemen. In de derde plaats moesten onze plannen van dien aard zijn dat wij zekerheid hadden, dat de aan leg van de tram daardoor geen vertraging zou kun nen ondervinden. Toen dit alles voorop gezet was zagen wij terstond in dat de eenige route, die aan deze eisclien zoude kunnen voldoen, was die, welke op de hierbij over gelegde kaart, gemerkt A, met eene zwarte stip-streep- lijn is aangegeven, en welke loopt vanaf de Willem Lodewijkstraat over het Emmaplein, door de Bote van Bolswertstraat naar den Groningerstraatweg bij „de Bleek." Alsnu was onze eerste bemoeiing te trachten de huizen aan weerszijden van het Vliet, ter hoogte van de Bote van Bolswertstraat en den benoodigden grond tusschen het Vliet en den Groninger straatweg in handen te krijgen. Dit gelukte geheel naar wensch. Niemand legde ons onoverkomelijke bezwaren in den weg. Nadat, mede met de hulp van den Directeur der Gemeentewerken, aan wien, dank zij de welwil lendheid van B. en W., was toegestaan ons van dienst te zijn onze voorloopige plannen op kaart waren gebracht, zijn wij begonnen met te trachten deze in gang te doen vinden bij verschillende autoriteiten, bij het bestuur van het Rijk, de Provincie en de Tramweg-Maatschappij betrokken. Daar deze onze denkbeelden der overweging waard bleken te vinden, en vooral omdat de Directeur der Ned. Tramweg-Maatschappij volkomen bereid was om op de door ons aangegeven basis overleg met de Commissie te plegen, hebben wij de voorloopige plannen verder uitgewerkt. Reeds den 10 Januari 1911 konden wij officieel ons voorstel (hierbij overgelegd als bijlage I) aan de Ned. Tramweg-Maatschappij indienen. Den 12 Januari richtten wij daarop eene missive aan den Minister van Waterstaat (bijlage II) en den 16 Januari aan Gedeputeerde Staten van Friesland (bijlage III). In bijlage IV zijn de antwoorden afgedrukt die wij op deze stukken mochten ontvangen. De Tramweg-maatschappij neemt ons voorstel aan, al zal ook voor haar eene meerdere uitgave van f 25000. a f 30000.daarvan het gevolg zijn. Latei- schreef de Directeur dier Maatschappij ons nog „dat „hij gelooft dat het aandoen van „de Bleek" het ver- „keer in die mate zal verlevendigen dat eene meer dere uitgave van f 30000.gewettigd is." Gedeputeerde Staten berichten geen vrijheid te vinden zich tegenover onze Commissie uit te spreken. Dit antwoord heeft ons geenszins verwonderd, omdat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1911 | | pagina 55