E. F. 116 Bijlage no. 12. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911. Art. 7 het 2e lid te lezen als volgt: Het geheele waarborgfonds is ten behoeve van de Gemeente verbeurd indien de concessionaris op den overeenkomstig art. 2 voor het in exploitatie brengen van den tramweg gestelden termijn niet aan hare verplichtingen heeft voldaan. In art. 19 het 2e lid te doen vervallen. In art. 20 het 3e lid te doen vervallen in het 4de lid de woorden„heen of terug", te vervangen door„heen en terug." In art. 22 le lid De woorden „hij het einde der concessie" te ver vangen door het woord „alsdan". II. De bepaling sub a te lezen als volgt: dat ter zake liet in exploitatie brengen van de tramlijn worden in acht genomen de in art. 2 van het besluit sub I gestelde termijnen. b. van het station van den Staatsspoorweg tot den Harlinger-straatweg, zulks met intrekking van de raadsbesluiten van 7 September 1897 en 9 Juli 1898, en daartoe te nemen het sub lett. C van bijlage 28 van 1909 opgenomen ontwerp-besluit, welke concessies binnen ééne maand na verkregen goedkeuring van den Minister van Waterstaat, door do concessionaris moeten zijn aangenomen. Aan te koopen de navolgende perceelen voor de hierbij genoemde koopsommen en op de hierbij ver melde voorwaarden, te weten: 1°. Van den heer Servatius Dames, gardenier te Leeuwarden, twee perceelen gardeniersland met eene dubbele woning aan het Cambuursterpad te Leeuwar den, kadastraal bekend Gemeente Leeuwarden, Sectie G nos. 7730, 7731 en 2279, samen groot 1.50.96 Hectare, voor eene totale koopsom van f 17250.op voor waarden: dat de aanvaarding zal geschieden op 5 Maart 1912, dat de betaling, zonder bijbetaling van rente, moet geschieden bij de aanvaardingdat de kosten van overdracht, overschrijving, enz., door de Gemeente worden gedragen. 2'. Van mevrouw Sijtske van der Meulen wed. J. H. Keverkamp te Leeuwarden en medeeigenaren, een perceel gardeniersland ten kadaster bekend Ge meente Leeuwarden, Sectie G no. 2299, groot 49 Are voor eene som, naar één gulden per M8., dus voor /'4900.te aanvaarden en te betalen op 12 November 1911, de kosten van overdracht, overschrij ving, enz., voor rekening der Gemeente. Te aanvaarden de verbindtenis van de Ned. Tram weg-Maatschappij om binnen 12 jaar na den datum van het Raadsbesluit, waarbij de concessie is verleend, de brug over het Nieuwe Kanaal bij liet Emmaplein te bouwen op de wijze en onder de verplichtingen daarvoor bij art. 5 van het concessie-besluit gesteld: en 0111 aan de Gemeente te betalen een bedrag van f 4500.als bijdrage in de kosten van eene, door de Gemeente in de nabijheid der zooeven ge noemde brugte bouwen brugwachterswoning, op eerste vordering, zoodra met den bouw een aanvang I is gemaakt. Leeuwarden, 1911. De Raad voornoemd. Bijlage tot hot verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911. Bijl. no. 12, VASTSTELLING van verordeningen betreffende de Stads Bank van Leening. Aan den Gemeenteraad. De met 12 December 1910 in werking getreden Pandhuiswet 1910 (Staatsblad no. 321), bevat in artikel 54 de bepaling, dat reglementen van ge meentelijke banken van leening zes maanden na het in werking treden van de wet (in casu dus 12 Juni 1911) vervallen, indien zij niet met inacht neming van de wettelijke voorschriften binnen dien termijn zijn herzien. Do bedoelde voorschriften zijn te vinden in de artikelen 4 en 5 der wet. Wij hebben dus de commissie van administratie ver zocht ons tijdig ter zake de noodige voorstellen aan te bieden en bij haar schrijven van 4 dezer, no. 555, heeft zij aan die uitnoodiging voldaan. Hare voorstellen, strekkende tot herziening en her nieuwde vaststelling van het reglement der bank, van de instructie voor de ambtenaren en van de verordening, regelende hun getal, bezoldigingen en borgtochten, zijn, behoudens eenige wijzigingen hier en daar, in 't algemeen onveranderd door ons overgenomen. De ontwerpen staan nagenoeg op geheel het zelfde standpunt als de bestaande verordeningen. Waar de Pandhuiswet het niet heeft geeischt, en dat was slechts op zeer ondergeschikte punten het geval, zijn geen wijzigingen aangebracht. Doch wel diende onder de oogen te worden gezien de omstandigheid, dat thans de verordeningen niet langer haar grondslag zullen vinden in het Ko ninklijk Besluit van 31 October 1826 (o.a. opge nomen in Luttenberg's Chronologische Verzameling) betreffende de banken van leening, maar in de Pandhuiswet, die in zooverre geene [verandering heeft gebracht in het algemeene systeem der Ge meentewet, die van 1851 dateert. Dientengevolge moet aan de commissie van administratie een minder zelfstandige plaats worden toegekend in het bestuur der bank dan tot dusverre en worden uitgedrukt dat het beheer is bij Burgemeester en Wethouders. Op dit punt zijn in de voorstellen der commissie dus eenige veranderingen aangebracht. (Zie de artikelen 1, 2 en 8 van het ontwerp-reglement). Daarnaast, en hiermede hangt ook de wijziging in de beide eerste artikelen samen, moet de bank weder meer volledig terug krijgen haar karakter als zuiver gemeentelijke en dus afhankelijke instelling, waarop, zij het dan ook dat de economie van het even aan gehaald besluit van 1826 daartoe aanleiding gaf, ten onrechte de overdracht van het bankgebouw aan de commissie in 1868 een inbreuk heeft gemaakt. Gelijk uit den bij de stukken gevoegden brief van de gemeente-archivaris blijkt, mag uit deze handeling zeker niet een zekere zelfstandige positie van deze instelling worden afgeleid. Ook tengevolge van dezen gedachtengang hebben de artt. 1 en 2 en vorder art. 17a hunne redactie gekregen. Ten slotte had ons college zich rekenschap te geven van het feit, dat de bank voor het overige buiten aanraking met de gemeentekas haar bedrijf uitoefent, zoodat art. 114bis der Gemeentewet, dat ook reeds tot de bedrijfsverordening voor de ge meentelijke gasfabriek heeft geleid, hier toepasse lijk is. Aan die omstandigheid is te danken de herziening van de bepalingen der artt. 15 en 22 van het ontwerp-reglement. De band met de ge meente komt, behalve in de meer genoemde artt. 1 en 2, uit in de artt. 35, 7, 8, 10, 11, 1317, 21 en 22 van dat ontwerp. Zij blijft voorts eene instelling ter voorkoming van armoede (art. 1 van het reglement en art. 1 der Armenwet), die geen winst beoogt. Ter toelichting van de artikelen zij hier alsnog het volgende aangeteekend. Reglement. Art. 2. Het artikel heeft een soortgelijke redactie gekregen als de betreffende bepalingen voor de handels- en voor de arbeidsbeurs, beide instellingen met commissies buiten den Raad. Artt. 3 en 4 bevatten een meer volledige regeling dan de oude artikelen. Vervallen is, als onpraktisch, het voorschrift van aanvulling van de aanbeveling der commissie door Burgemeester en Wethouders. Zie bij deze artikelen den brief van den Burgemeester van 8 Februari 1911. Art. 8. De aansluiting aan art. 2, eerste lid, is verbeterd. Art. 11. De toevoeging aan dit artikel is een gevolg van de wenschelijkheid om van de besluiten der commissie in de hier omschreven gevallen hooger [beroep op het gemeentebestuur toe te kennen. Art. 18. Zie art. 4, 1°, der Pandhuiswet. Artt. 14 en 15 zijn gelijkluidend aan de oude artikelen, doch in het laatste artikel, le lid, zijn weg gelaten na „begrooting" de woorden van uitgaven ten behoeve harer administratie, zulks ten einde in deze bepalingen voor het bedrijf volledige comptabiliteits- voorschriften te geven. Een begrooting voor het bedrijf in zijn ganschen omvang, van inkomsten zoowel als van uitgaven, wordt hier dus geeischt. Art. 17. In verband met do schriftelijke gedachten- wisseling over de I'andhuiswet, waarbij uitdrukkelijk is te kennen gegeven, dat geen bedenking bestaat tegen het bezit door een gemeentelijke bank van een eigen kapitaal, zoo dit uit historische gronden kan worden verklaard, is er geen bezwaar in gevonden art. 17a, behoudens de schrapping der woorden uit malcingen en, onveranderd te laten. Uitgedrukt is dan, en dit is voor een bank met eigen^bedrijf niet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1911 | | pagina 59