136
137
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911.
VERORDEN SN Gr tot het heffen van
oen hoofdelijken omslag naar het
inkomen ten behoeve der gemeente
Leeuwarden, van den 2 April 1901,
goedgekeurd bij Koninklijk besluit
van 23 September 1901, no. II, ge
wijzigd bij raadsbesluiten van den
27 October 1903 en 22 September
1908 en goedgekeurd bij Koninklijke
besluiten van den 31 December 1903,
no. 76 en II December 1908, no. 18.
Art. 1.
Ten behoeve der gemeente wordt jaarlijks een
hoofdelijke omslag naar het inkomen geheven tot een
bedrag van ten hoogste 300,000.Dit bedrag
kan echter tengevolge van het opmaken van supple-
toire kohieren, met ten hoogste 8 percent worden
overschreden.
Art. 2.
Jaarlijks bij de vaststelling van de begrooting der
inkomsten en uitgaven der gemeente voor het volgend
dienstjaar bepaalt de raad, hoeveel ten honderd van
het totaal bedrag der cijfers van aanslag over dat
dienstjaar tot het vinden van de benoodigde som zal
worden gehoven.*)
Indien bij do vaststelling van het primitief kohier
blijkt, dat het totaal der aanslagen meer dan 2 percent
hooger is dan het bij de begrooting geraamde onzuiver
bedrag, bepaalt de raad, hoeveel percent van iederen
aanslag zal worden ingevorderd, met dien verstande,
dat daardoor het totaal bedrag der belasting op ge
meld kohier uitgetrokken, niet daalt beneden het
onzuiver bedrag in de begrooting geraamd, noch dit
bedrag met meer dan 2 percent overtreft.
Het aldus vastgestelde percentage wordt mede
toegepast op de aanslagen voorkomende op de supple-
toire kohieren.
Art. 3.
Belastingplichtig is ieder, die tijdens het belasting
jaar in de gemeente zijn hoofdverblijf heeft of valt
onder art. 245, 2°, 3° en 4° der gemeentewet, voor
zoover zijn jaarlijksch inkomen meer dan f 450.
bedraagt en voorts, wat het tijdvak van aanslag be
treft, met inachtneming der daarvoor bij gemeld
wetsartikel bepaalde regelen.
Minderjarigen zijn niet belastingplichtig dan voor
hetgeen zij trekken uit eigen kapitaal, vruchtgebruik,
lijfrente, pensioen of voor hetgeen zij zelf verdienen.
Art. 4.
Iedere belastingplichtige wordt ambtshalve naar
zijn vermoedelijk zuiver inkomen gerangschikt in eene
der klassen van de volgende tabel
Het bedrag ten honderd voor 1911 is 3,65 van
de cijfers in artikel 5 vermeld.
Ie klasse van boven
2e
3e
4e
5e
6e
7e
8e
9e
10e
11e
12e
13e
14e
15e
16e
17e
18e
19e
20o
21e
22e
23e
24e
25e
26e
27e
28e
29e
30e
31e
32e
33e
34e
35e
36e
37e
38e
39e
40e
41e
42e
43e
44e
45e
46e
47e
48e
49e
50e
51e
52e
53e
54e
55e
56e
57e
58e
450 tot en
met f
500
Cn
O
O
99 99
550
550
99 99
600
600
99 99
700
700
99 99
800
800
99 99
900
900
99 99
1000
1000
99 99
1200
1200
9 9 9 9
1400
1400
99 99
1600
1600
99 99
1900
1900
9 9 9 9
2200
2200
9 9 9 9
2500
2500
9 9 99
2800
2800
9 9 99
3200
3200
9 9 9 9
3600
3600
99 99
4000
4000
99 9 9
4500
4500
99 99
5000
5000
99 99
5500
5500
9 9 99
6000
6000
99 99
6750
6750
9 9 99
7500
7500
99 J»
8250
8250
99 99
9000
9000
9 9 99
10000
10000
9 9 99
11000
11000
99 9 9
12000
12000
99 99
13000
13000
99 99
14000
14000
99 99
15000
15000
99 99
16000
16000
99 99
17000
17000
99 99
18000
18000
99 99
19000
19000
9 9 99
20000
20000
99 99
22000
22000
99 99
24000
24000
99 99
26000
26000
99 99
28000
28000
99 99
30000
30000
99 99
32000
32000
99 99
34000
34000
99 99
36000
36000
99 99
38000
38000
99 99
40000
40000
99 99
43000
43000
99 99
46000
46000
99 99
49000
49000
99 99
52000
52000
99 99
55000
55000
99 99
58000
58000
99 99
61000
61000
99 99
65000
65000
99 99
69000
69000
99 99
73000
73000
99 99
77000
77000
99 99
81000
5T
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1911. Bijl. no. 18.
99 99
99 99
93000
97000
101000
106000
59e klasse van boven f 81000 tot en met 85000
60e 85000 89000
61e 89000
62e 93000
63e 97000
64e 101000
Elke 5000.boven de 106,000.— vormt eene
hoogere klasse.
Het middencijfer van elke klasse, verminderd met
eene som van 450.vormt het belastbaar inkomen.
Art. 5.
De aanslag geschiedt naar de volgende verhouding-
cijfers
voor de le klasse naar het cijfer
2e
3e
4e
5e
6e
7e
8e
9e
10e
11e
12e
13e
14e
15e
16e
17e
18e
19e
20e
21e
22e
23e
24e
25e
26e
27e
28e
29e
30e
31e
32e
33e
34e
35e
36e
37e
38e
39e
40e
41o
42e
43e
44e
25
77
132
219
339
464
594
796
1076
1366
1741
2206
2686
3181
3776
4476
5176
5964
6839
7714
8589
9682
10995
12307
13620
15151
16901
18651
20401
22151
23901
25651
27401
29151
30901
32651
35276
38776
42276
45776
49276
52776
56276
59776
45e klasse
naar het
cijfer 63276
46e
99
99 99
66776
47e
99
99 99
71151
48e
99
99 99
76401
49e
99
99 99
81651
50e
99
99 99
86901
51e
99
99 99
92151
52e
99
99 99
97401
53e
99
99 99
102651
54e
99
99 99
108776
55e
99
99 99
115776
56e
99
99 99
122776
57e
99
99 99
129776
58e
99
99 99
136776
59e
99
99 99
143776
60e
99
99 99
150776
61e
99
99 99
157776
62e
99
99 99
164776
63e
99
99 99
171776
64e
99
99 99
179651
Het cijfer voor do 65e en volgende klassen wordt
gevonden door het cijfer van iedere voorgaande
klasse te verhoogen met 8750.
Art. 6.
Onder het inkomen, waarnaar de classificatie ge
schiedt, is bij hoofden van echtvereenigingen begrepen
het inkomen der huwelijksgemeenschap en ook het
eigen inkomen der vrouw, indien deze binnen de
gemeente haar hoofdverblijf houdt of er verblijft en
geene scheiding van goederen heeft plaats gehad.
Art. 7.
Voor de berekening van het inkomen worden in
aanmerking genomen
1°. alle inkomsten en voordeelen en alle genot
voortspruitende uit onroerende goederen, effecten of
andere schuldvorderingen, uitstaande kapitalen, be
zoldigingen, tractementen, salarissen, toelagen, pen
sioenen, wachtgelden, lijf- en andere renten, jaarlijksche
uitkeeringen uit weduwenfondsen, wegens levensver
zekering en dergelijke overeenkomsten of uit welken
anderen hoofde ook, alsmede uitkeeringen door meerder
jarigen genoten van bloed- en aanverwanten.
2°. emolumenten van ambten en betrekkingen,
belooningen voor tijdelijke diensten, de zuivere winsten
en voordeelen uit beroepen, bedrijven en neringen,
de inkomsten uit tantièmes, dividenden van aandeelen
in vennootschappen, reederijen, maatschappijen en
coöperatieve vereenigingen, alsmede weekloonen en
daghuren en alle verdere wisselvallige inkomsten.
De inkomsten enz. sub 1° worden berekend naar
hun jaarlijksch bedrag, die sub 2° naar het gemiddelde
over de drie laatst voorafgaande jaren, of, zoo deze
maatstaf wegens korteren duur van het genot der
inkomsten niet kan worden toegepast, naar dien
korteren duur of naar het vermoedelijk bedrag der
inkomsten.