I
if|p
1
Bijlage no. 6.
r II j
•118
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1912. Bijl. UO.
WIJZIGING der pensioen-verordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
In Uwe vergadering van 11 Mei 1909 (handelingen
blz. 101) is aangehouden de behandeling van een
adres van politiedienaren in deze gemeente, waarbij
gunstiger bepalingen met betrekking tot de pensioen
regeling werden verzocht. De inhoud van het
verzoek is uitvoeriger aangegeven in het aldaar
afgedrukte, door ons college uitgebrachte prae-advies.
Wethouder Komter deelde, namens Burgemeester
en Wethouders sprekende, bij die gelegenheid mede,
dat de punten, waarop zij, zooals in het prae-advies
te kennen was gegeven, een gunstiger regeling
mettertijd in het leven wenscliten te zien geroepen,
betroffen de verkorting van den tijd dien men in
dienst der gemeente moest hebben doorgebracht
alvorens uitzicht, respectievelijk recht op pensioen
te kunnen laten gelden. Nu bij de behandeling
van het Werkliedenreglement1) opnieuw de wensche-
lijkheid gebleken is, ook in verband met enkele der
daarbij gemaakte bepalingen, de pensioenverorde
ningen tot een punt van onderzoek te maken, zijn
wij te rade gegaan U voor te stellen de herziening
te beperken tot hetgeen in het hierna volgend
ontwerp is opgenomen. Wij hebben ons die beperking
meenen te mogen opleggen in het niet ongerecht
vaardigd schijnend vertrouwen, dat binnen niet te
langen tijd de B-egeering hare belofte zal inlossen
en bij de Staten-Generaal aanhangig zal maken
eene rijkspensioenregeling voor gemeenteambtenaren
en hunne weduwen en weezen, zoodat wijziging
van de gemeentelijke bepalingen thans en onder
deze omstandigheden het bost tot het allernood
zakelijkste wordt beperkt.
Daarom is reeds dadelijk ter zijde gesteld de
verkorting van den 15-jarigen termijn anders dan
voor het uit de verordening van 1899 (thans op
genomen in gemeenteblad 1908 no. 5) voortvloeiende
invaliditeitspensioen. De vóór 1 Juli 1899 aan
gestelde ambtenaren, die geen recht op pensioen
kunnen laten gelden (artikel 7 Gemeenteblad 1910
no. 2), maar daartegenover ook niet behoeven te
storten, hebben destijds de voordeelen van het uit
zicht op pensioen, zonder eenige opoffering hunner
zijds en zonder dat zij bij hunne benoeming daarop
hadden gerekend, verworven. De termijn van 15
jaren, dien men krachtens die verordening als
ambtenaar der gemeente moet hebben gediend
alvorens pensioengerechtigd te zijn, blijve dus thans
onveranderd. Er zijn trouwens nog slechts 19
ambtenaren van deze categorie, die nog geen 15
0 Zie bijlage 10 van 1909, blz. 126; bijlage 24 van dat jaar,
blz. 276 II, 3e lid bijlage 35 van dat jaar, blz. 341
jaar gediend hebben en met 1 Juli 1914 zullen allen
hun vollen diensttijd vervuld hebben. Iets anders
is het evenwel ten aanzien van het op de verordening
voor hen, die na 1 Juli 1899 zijn aangesteld,
gegronde invaliditeitspensioen, waarop thans, even
zeer na 15-jarigen gemeentedienst, de betrokkene
recht heeft, die tengevolge van ziels- of lichaams
gebreken ongeschikt is om zijne betrekking verder
naar behooren waar te nemen. Hier brengt inderdaad
de billijkheid verkorting van den termijn mededit
zal wel niet nader behoeven te worden betoogd.
Voorgesteld wordt dus, dat hier voortaan een 10-
jarige diensttijd voldoende zij.
Tot verdere toelichting van het ontwerp teekenen
wij alsnog het volgende aan.
A 1 en II. Hier heeft een zuivere redactie
verbetering plaats gehad, die, in verband met het
3e lid van artikel 4, juister het onderscheid in het
oog houdt tussclien bezoldiging en pensioengrondslag
en waarbij mede de uitdrukking bureaukosten door een
betere omschrijving is vervangen. De toevoeging
aan artikel 4 is in overeenstemming mot wat ook
in de verordening van 1899 in artikel 5 (Gemeente
blad 1908 no. 5) is bepaald.
H III en B V. Bij raadsbesluit van 19 December
1911 (bijlage no. 35 van dat jaar) zijn, naar aanleiding
van artikel 44 van het Werkliedenreglement, inge
trokken de raadsbesluiten van 25 Juni 1895 en 14
Januari 1902 betreffende het uitkeeren aan weduwen
van onder dat reglement vallende werklieden van
zes weken pensioen, te rekenen van den dag
van overlijden af. Nu wordt volgens de bepalingen
der pensioenverordeningen het pensioen reeds toe
gekend tot het einde der maand van overlijden.
In het ontwerp wordt nu voorgesteld de bereids
voor de werklieden afgeschafte gunstige regeling
wederom, maar dan voor alle ambtenaren, in de
pensioenverordeningen op te nemen, doch de thans
geldende bepaling, dat gedurende de loopende maand
de uitkeering wordt voortgezet, is in verband daar
mede veranderd moeten worden.
B 1, III, IV en V zijn boven reeds besproken,
terwijl B11 wel geen nadere toelichting meer behoeft.
B VI. Door rapporteurs van het sectieonderzoek
inzake het ontwerp-Werkliedenreglement is gevraagd,
in hoeverre het in artikel 53 van het reglement bedoeld
ongevraagd ontslag gelijk staat methetontslag.dat
uitzicht of recht op pensioen geeft (bij lage 10 van 1909,
blz. 126) en in overweging gegeven zoo noodig het
reglement en de pensioenverordeningen met elkaar
in overeenstemming te brengen. Burgemeester en
Wethouders (bijlage 24 van 1909, blz. 276) hebben
daarop medegedeeld, dat opzegging van des werk-
mans dienst bij onvoldoende geschiktheid wel nimmer
in andere gevallen zou plaats hebben dan in die,
waarin de betrokkene reeds valt in de termen van
pensioen. Nu zij op den voorgrond gesteld, dat het
in artikel 53 van het Werkliedenreglement bedoeld