Bijl. no. 6. Bijlage tot het verslag der handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden, 1912. Art. 4. Het jaarlijksch pensioen bedraagt voor ieder vol jaar, in dienst der gemeente of van eene gemeente lijke instelling doorgebracht, 1/eo van de gemiddelde bezoldiging der laatste vijftien jaar, tot een maximum van 2/3 dier bezoldiging. Onderdeelen van een gulden worden bij de vast stelling van het bedrag van het pensioen voor vol gerekend. Indien een ambtenaar, bediende of werkman in en door de uitoefening van zijn dienst buiten eigen schuld of toedoen ongeschikt wordt voor de verdere waar neming zijner betrekking, kan hem, ongeacht zijn diensttijd, pensioen tot het maximum worden toege kend. Telt in dit geval de betrokken persoon geen vijftien dienstjaren, dan wordt de middelsom zijner bezoldiging over den gelieelen diensttijd tot maatstaf voor de berekening van het pensioen genomen. Art. 5. Onder bezoldiging worden verstaanalle inkom sten aan de betrekking verbonden, met inbegrip van personeele toelagen, het genot van vrije woning, kost, vuur en licht of vergoeding deswege, alsmede toelage voor kleeding. Toelagen of vergoedingen wegens bureaukosten zijn hieronder niet begrepen. Bij elke benoeming of bevordering, verhooging of vermindering van vaste bezoldiging, wordt door bur gemeester en wethouders de grondslag bepaald of opnieuw geregeld, welke eventueel als maatstaf voor de berekening van pensioen kan dienen. De gelds waarde van het deel der bezoldiging, dat in natura wordt verstrekt, wordt door hen bij schatting bepaald. De belanghebbende wordt met het bedrag van den grondslag in kennis gesteld. Art. 8. De pensioenen gaan in met den dag, volgende op dien, waarop de bezoldiging is opgehouden. Zij worden per maand uitbetaald, telkens voor een twaalfde, tenzij de gepensioneerde aan eene betaling per kwartaal de voorkeur mocht geven. Bij overlijden wordt het pensioen uitbetaald tot het einde der maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad. „de eerste klerk ten kantore van den gemeente ontvanger de directeur en het verdere personeel bij het gemeentelijk electriciteitbedrijf." III. Het eerste lid van artikel 4 wordt gelezen als volgt „Het jaarlijksch pensioen bedraagt voor ieder vol jaar in dienst der gemeente of van een gemeentelijke instelling doorgebracht, 1/ö0 van den gemiddelden pensioengrondslag der laatste 15 jaar in het geval bedoeld in artikel 1, le lid, sub 1°, en der laatste 10 jaar in het geval bedoeld in artikel 1, le lid, sub 2°, een en ander tot een maximum van 2/3 van dien grondslag." In het laatste lid van het artikel wordt het woord „vijftien" vervangen door „tien" en de woorden „zijner bezoldiging" door „van zijn pensioen grondslag." IV. Do aanhef van artikel 5 wordt gelezen als volgt „De pensioengrondslag is gelijk aan het bedrag- der bezoldiging. Onder bezoldiging" enz. In het tweede lid wordt het woord „bureaukosten" vervangen door „kosten van beroep". V. Het derde lid van artikel 8 wordt gelezen als volgt „Het pensioen wordt uitbetaald tot en met den dag- van overlijden." Aan het artikel wordt een nieuw slotlid toegevoegd van dezen inhoud „Tenzij de nagelaten betrekkingen vallen onder de toepassing van artikel 23, le lid, 3°, der Onge vallenwet 1901 en behoudens het geval dat van rijkswege in hunne pensionneering is voorzien, wordt bij besluit van Burgemeester en Wethouders boven dien aan de weduwe van een overleden ambtenaar, bediende of werkman of aan zijn minderjarige ouderlooze kinderen of aan zijn ouders, indien hij 92 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1912. Art. 11. Teruggave van betaalde pensioensbijdragen wordt alléén verleend aan den ambtenaar, bediende of werk man, die wegens ziels- of lichaamsgebreken eervol is ontslagen, doch wegens te korten diensttijd geen aanspraak op pensioen kan doen gelden en niet voor toekenning van pensioen, ingevolge art. 4, laatste lid, of van eene rente ingevolge de bepalingen der Ongevallenwet 1901 in aanmerking komt. hun eenige kostwinner was, nog gedurende zes weken na den dag van overlijden het pensioen uitgekeerd." VI. In het eerste lid van artikel 11 worden tusschen de woorden „werkman, die" en „wegens ziels- of lichaamsgebreken" ingevoegd de woorden: „anders dan op eigen verzoek of" C. te bepalen, dat dit besluit, met uitzondering van het bepaalde sub B II, dat geacht wordt in werking te zijn getreden met 15 December 1911, in werking treedt met den dag der uitgifte van het gemeenteblad, waarin het is opgenomen. Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd, 93

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1912 | | pagina 47