Bijlage no. 26. WOODREGELING voor de Werkloosheids verzekering. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914. ma voor zang-, onderscheidenlijk afgegeven door de vereeniging voor handenarbeid, door de Neder- landsche toonkunstenaarsvereeniging of door ande re, door Burgemeester en Wethouders aan te wij zen vereenigingen. wet tot regeling van het lager onderwijs; een der diploma's A. of B. voor handenarbeid; een diploma voor zang; of een diploma voor lager handelsonder wijs, onderscheidenlijk afgegeven door de vereeni ging voor handenarbeid; door de Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging of door andere, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen vereeni gingen; of door de nationale vereeniging voor han delsonderwijs. I. aan de scholen der eerste, der tweede en dei- derde klasse voor elk lesuur per week 30. II. aan de scholen der vierde klasse voor elk lesuur per week 45. II. In artikel 6 worden de onderdeelen I en 11 ge lezen als volgt: I. aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen der vierde klasse betreft, onder II bepaal de) voor elk lesuur per week 30. IIaan de scholen der vierde klasse, voor zoover de onderwijzers zijn aangesteld voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het einddiploma, voor elk lesuur per week 45. De uitbetaling van de belooning van het per soneel der herhalingsschool, voor zoover voor een geheelen cursus benoemd, geschiedt in twee gelijke deelen, in het midden en aan het einde van eiken cursus. III. Aitikei .13, 2e lid, wordt gelezen als volgt: De uitbetaling van de belooning van het perso neel der herhalingsscholen, voor zoover voor een jaar benoemd, geschiedt in twee gelijke deelen, in het midden en aan het einde van elk schooljaar. B. te bepalen, dat deze wijzigingen worden ge acht den 15 Augustus 1914 te zijn in werking ge treden. Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd 204 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914. Bijl. no. 26. Aan den Gemeenteraad. Van den Minister van Landbouw, Nijvorheid en Handel ontvingen wij een voorstel inzake den steun van gemeentewege aan de werkloozenverzekering te verleenen tijdens de buitengewone omstandigheden, veroorzaakt door den oorlog, die Europa teistert. De Minister is daarbij geleid door de overweging, dat het van het grootste belang is de bestaande door de arbeiders getroffen voorziening tegen de werk loosheid ook thans in stand te houden. Zij toch, die door het regelmatig betalen van een premie voor de werkloozenverzekering getracht hebben den nood af te wenden, verdienen, volgens den Minister, niet het laatst den steun der overheid. Daardoor zullen dan ook de steuncommissie's gebaat zijn, omdat het voor haar van groote waarde zal zijn, indien een kern der arbeiders hulp kan blijven vinden bij de kassen. Waar het evenwel te vreezen is, dat die kassen, houdt de tegenwoordige toestand lang aan, niet in staat zullen blijven uitkeeringon te doen en mede omdat thans de werklieden in grooter getale dan in normale tijden zich voor uitkeering zullen aanmelden, zullen de werkloosheidskassen gedwongen worden hare uitkeeringen eerder te doen ophouden dan wenschelijk is, tenzij bijzondere maatregelen worden getroffen. De Regeering is daarom bereid van Rijkswege tijdelijk aan de werkloosheidsverzekering geldelijken steun te verleenen door middel van en tegelijk met de gemeente. Rijk en gemeente zullen als regel dien steun gelijkelijk hebben te geven. Om daarvoor in aanmerking te kunnen komen, moeten bepaaldelijk door den Minister genoemde vereischten worden in acht genomen, opdat zooveel personen als mogelijk is in dezen abnormalen tijd gesteund kunnen worden. Zoo zal ieder, die gedurende ten rninsto drie maanden contributie aan een werkloozenkas heeft betaald en ouder dan 18 jaar is, recht op uitkeering moeten hebben, ook al was die kas niet bij het gemeentelijke werkloozenfonds aangesloten. Ook zij, die anders volgens de reglementen der kassen of van het fonds nog niet of niet meer voor uitkeering of bijslag in aanmerking komen, moeten worden gesteund. Het recht op uitkeering gaat in op den achtsten dag na den aanvang der werkloosheid en blijft bestaan zoo lang de buitengewone omstandigheden voortduren of de noodmaatregel kan blijven gelden, zoodat dit niet aan een maximum-duur gebonden is. De wekelijksche uitkeering bedraagt 5 of (i gulden voor gehuwden en kostwinners en 4 of 5 gulden voor anderen, tenzij de laatsten nog geen 20 jaar zijn, in welk geval zij de helft ontvangen. De kosten dezer uit keeringen worden voor de helft door de kas en voor de andere helft als bijslag door het gemeentelijk fonds gedragen, tenzij het vermogen der kas daalt tot minder dan 25 °/0 van het saldo op 1 Augustus 1914, in welk geval de geheele uitkeering geschiedt op rekening van het fonds. De kassen moeten echter bij genoemd fonds zijn ingeschreven of zich daartoo zoo spoedig mogelijk aanmelden. Om toegelaten to kunnen worden, moet aan de volgende eischon worden voldaan 1°. contributie-plicht voor alle leden tusschen 16 en 60 jaar 2°. het voortgaan met het storten der contributie aan de werkloozenkas door de nog werkende leden 3°. het storten van een nader goed te keuron bedrag in do werkloozenkas, indien de vereeniging zoo'n afzonderlijke kas er niet op na hield 4°. het aanvaarden van de controle door het werk loozenfonds 5°. de plicht der werkloozen om „passend" werk te aanvaarden, ook buiten hun woonplaats, mits niot beneden het standaardloon ter plaats waar werk is aangeboden. De werklooze moet zich dus bij de gemeentelijke arbeidsbeurs doen inschrijven. Ook de werkloosheidskas van nationale vereeni gingen moet tot het gemeentelijke fonds worden toege laten, voor zoover betreft de leden, die wonen in do gemeente of in de onmiddellijke nabijheid daarvan gevestigd zijn. Is er tusschen werkloozenfonds en kassen over de toepassing van deze regeling geen overeenstemming- te verkrijgen, dan kan do beslissing van een door den Minister van Landbouw aan te wijzen scheidsman worden ingeroepen. Wenscht de gemeente op de boven weergegeven regeling in te gaan, dan is de Regeering bereid in do daaruit voortvloeiende kosten bij te dragen als volgt a. ten minste de helft van de uitkeeringen aan hen, die daarvoor krachtens de reglementen der werk loosheidskassen of van het gemeentelijk fonds nog niet of niet meer in aanmerking komen b. ten minste de helft van het bedrag, waarmede de uitgaven van het fonds overschrijden 75 °/0 van het door de gemeente vastgestelde crediet. Zijn er echter bijzondere omstandigheden aanwezig, welke voor eene hoogere Rijksbijdrage pleiten, dan is de Regeering bereid die in nadere overweging te nemen. De bedoeling is evenwel, dat de uit de boven geschetste regeling voortvloeiende extra-uitgaven zoo veel mogelijk gelijk door het Rijk en de gemeente gedragen zullen worden op grond van het belang, dat de laatste heeft om de besten onder hare arbeiders te steunen. De regeling, welke wij hiervoor hebben weerge geven, wijkt aanmerkelijk af van de bepalingen, 206

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1914 | | pagina 100