4
'M
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914.
■'1>- 'II
I
Af1'"'
I I.
„MSj, .^1
li
i
staand graf onaangeroerd blijft, hebben dus zelf in
de hand te voorkomen, dat het wordt opgeruimd.
Hiermee is echter niet opgeheven het bezwaar,
dat in vele graven nog begraafruimte beschikbaar
is, die bij een plotseling sluiten der begraafplaats
voor de eigenaren zou verloren gaan. Bij de stich
ting der tegenwoordige begraafplaats, in 1832, heeft
men hieraan tegemoet willen komen door te bepa
len dat de eigenaars van graven op het Oldehoofster
kerkhof 1.50 beneden het tarief voor de toenmaals
nieuwe begraafplaats een graf op die begraafplaats
kouden koopen. Wij meeneu dat thans verder zou
moeten worden gegaan, dat n.l. voor den eigenaar
van een graf op de bestaande begraafplaats een
graf op de nieuwe verkrijgbaar waren te stellen te
gen een prijs, geëvenredigd aan de nog beschikbare
ruimte in het oude graf. Wie dus een nog onge
bruikt graf op de bestaande begraafplaats bezit, zou
zonder bijbetaling een graf op de overeenkomstige
afdeeling der nieuwe krijgen; de eigenaar van een
graf voor twee personen, waarin éénmaal begra
ven was, tegen den halven prijs.
Hiermede zouden bestaande rechten uit een gel
delijk oogpunt geheel zijn geëerbiedigd, maar er is-
natuurlijk nog een andere zijde aan de zaak. Wie er
prijs op stelt dat in hetzelfde graf, waarin reeds een
doode ligt, nog een of meer anderen kunnen worden
bijgezet, bevredigt niet de beschikbaarstelling van
een graf op de nieuwe begraafplaats. Wel is waar
bestaat nog de mogelijkheid van overbrenging van
een lijk, waardoor het rusten in eenzelfde graf altijd
kan worden bereikt. Maar het zou wellicht aanbe
veling verdienen liet gevoel van hen, die ook hier
tegen bezwaar mochten hebben, te ontzien door een
termijn te stellen, van 20 jaar b.v., gedurende wel
ken in bestaande graven alsnog zou mogen worden
begraven. Het is ten slotte niet van zooveel gewicht
op welk tijdstip de bestaande begraafplaats wordt
gesloten. Het is onze stellige meening dat haar be
houd op die plaats niet voor een verre toekomst mag
worden vastgelegd, maar wij achten hare opheffing
niet zoo dringend noodig, dat deze aanstonds zou
moeten geschieden, met terzijdestelling van bezwa
ren als de hier boven aangegevene.
Wij meenen hiermede te hebben aangetoond dat
het bij de te treffen regeling vóór de sluiting der
bestaande begraafplaats mogeljjk zal zyn bepalin
gen te maken, waardoor aan alle redelijke beden
kingen wordt tegemoet gekomen.
Geruimen tijd hebben wij noodig gehad voor het
zoeken naar grond, welke voor begraafplaats ge
schikt is. Dit was niet gemakkelijk, omdat er op
verschillende punten gelet moest worden. Eene be
graafplaats mag niet te dicht bij de stad zijn, maar
behoort daarvan ook niet te ver verwijderd te
wezen. Bovendien is het gewenscht, dat zij aan een
goeden waterweg is gelegen, wat op de aanleg-
kosten van beduidenden invloed is. Kan het voor
ophooging benoodigde zand, dat in groote hoeveel
heid gebruikt moet worden, per vaartuig zoo dicht
mogelijk bij bet terrein gebracht en daar gelost wor
den, dan heeft een niet onbelangrijke besparing op
<le uitgaven plaats. Die wordt mede verkregen,
wanneer het voor begraafplaats te bestemmen land
niet te laag is en dus voor ophooging minder zand
gebruikt behoeft te worden.
Aan al deze eischen voldoen de perceelen garde-
niersland der gemeente, gelegen tussehen de Dok
kumer Ee en den Ouden Lekkumerdijk en kada
straal bekend sectie F nos. 1878, 2208 en 902 met de
daarop staande bergplaatsen, kadastraal bekend
alsvoren nos. 1877 en 19(56, benevens den ten westen
van die perceelen gelegen grond, no. 908 in sectie
F, behoorende aan de Wed. Tj. B. Plantenga, alles
te zamen groot 6.21.20 H.A., met inbegrip van bijbe-
hoorende halve slooteu. Ofschoon wat achteraf ge
legen, zoodat de stadsuitbreiding te dier plaatse
niet spoedig door de aanwezigheid van een begraaf
plaats in haar geregelden voortgang zal worden be
lemmerd, is dat terrein niettemin gemakkelijk be
reikbaar. Door de nabijheid van de Dokkumer Ee
een groot seheepsvaarwater kunnen groote sche
pen het terrein tot op korten afstand naderen. Ook
is de ligging, al moge het peil niet hoog zijn
in doorsnede 1.05 en 1.06 M. boven F. Z. P.
evenmin bijzonder laag te noemen. Wel is het land
bij de bestaande begraafplaats 1.34 en 1.46 M. boven
dat peil, maar vergelijking met gronden, welke op
andere punten der gemeente gelegen zijn, toont aan
dat het gekozen terrein ook in dit opzicht in geen
ongunstigen toestand verkeert. Zoo is de hoogte bo
ven F. Z. P. b.v. van land ten noorden van het Kal-
verdijkje ter hoogte van den daar staanden kleinen
watermolen 0.22 M.; van het exercitieveld 0.50 en
0.76 M.; van land ten oosten en ten westen van den
Poppeweg tussehen Kalverdijkje en Noordvlietslot
0.57 M.; land aan den Kanaalweg Z.Z., dienende tot
opslag van baggerspecie, 0.13 M.; land ten zuiden
van den spoorweg naar Groningen en ten oosten van
den weg Achter de Hoven 0.80, 0.86 en 0.87 M. en
van land achter de stichting Fribourg en ten noor
den van de Potmarge 0.50 M.
Mede met het oog op de waarde is het bovenaan-
geduide land voor begraafplaats te verkiezen bo
ven dat bij de bestaande begraafplaats. Het eenige
aan te koopen perceel, bovengenoemd no. 908, groot
1.53.20 H.A., is in Augustus 1913 geschat op 1100.-
per 36 3/4 A. (pondemaat) of meer dan de helft la
ger dan de som, waarop in 1911 de waarde van het
andere land werd bepaald.
Nog een voordeel is, dat het benoodigde terrein
gi'ootendeels aan de gemeente in eigendom behoort
en zij daarover dus vrijwel dadelijk na 1 Januari a.s.
kan beschikken. Alleen het perceel sectie F no. 1876
met de daarop staande bergplaats uo. 1877 is nog
tot en met 31 December 1915 verhuurd, terwijl het
land van de weduwe Plantenga moet worden aange
kocht. Al mocht dit niet langs minnelijken weg kun
nen geschieden wat volstrekt niet is buitengeslo
ten, daar alleen voorloopige onderhandelingen heb
ben plaats gehad dan kan toch dadelijk met de
uitvoering der werkzaamheden worden begonnen.
In afwachting van de eventueele onteigening en
240
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914. Bijl. no. 37
huureindiging kan het terrein voor het grootste ge
deelte (de kadastrale nummers 2208, 1966 en 902)
worden aangelegd en dat gedeelte binnen af zien-
baren tyd als begraafplaats worden geopend.
Dat deze omstandigheid op het oogenblik van
groot belang is, behoeft niet nader te worden uit
eengezet, wanneer er slechts op wordt gewezen dat
de te verrichten arbeid, welke voornamelijk uit
grondwerk bestaat, bij uitstek ter bestrijding van de
werkloosheid kan dienen.
Ook dit is een reden, waarom met het werk zoo
spoedig mogelijk een aanvang dient te worden ge
maakt.
Wat nu den aanleg van de begraafplaats betreft,
ter bevordering van een behoorlijke begraving
moet er voor worden gezorgd, dat de grootste diepte
van de grafruimten boven den gemiddelden water
stand van de omgeving blijft. Deze is hier ongeveer
40 c.M. boven Frieseh Zomerpeil. Blijft men nu voor
mogelijk hoogere waterstanden daarboven, dan mag
de eerste in een graf neergelaten kist niet lager dan
60 c.M. F. Z. P. komen te staan. Wordt de groot
ste hoogte van iedere liooge kist op 52 c.M. en voor
iedere platte op 30 c.M. gesteld en worden er niet
meer dan 2 hooge of dan 3 platte kisten in een graf
toegelaten, zoo wordt daarvoor een diepte van 104
c.M. of 90 c.M. gevorderd. Hierby gerekend een
ruimte tussehen de kisten onderling van 30 c.M. en
boven de bovenste kist een laag van 65 c.M., zooals
een en ander bij cle Begraafwet is voorgeschreven,
dan mag de kruin van de begraafplaats niet lager
zijn dan 2.60 M. (60 +52+30+52+65 c.M.) boven
F. Z. P. Waar de voor begraafplaats te bestemmen
grond gemiddeld 1.06 daarboven ligt, is eene ophoo
ging met ongeveer 1.50 M. noodig. Dit zal met zand
gebeuren en wel in dier voege, dat de aanwezige
grond, welke hooger dan 40 c.M. boven F. Z. P. ligt,
met het zand zal worden verwerkt op de wyze als
in het hierbij overgelegd advies van den Directeur
der gemeentewerken is aangegeven, terwijl ook de
binnen het terrein gelegen slooten boven laatstge
noemde hoogte met zand zullen' worden gedempt.
Van dat advies is overigens, als gevolg van na
der overleg, gedeeltelijk afgeweken.
Allereerst ten aanzien van de plaats, waar de
doodgraverswoningen zijn ontworpen. Deze zullen
mi verrijzen bij den hoofdingang aan den ouden
Lekkumerdijk. Daar is één gebouw gedacht, waarin
die beide woningen zullen komen. Deze zullen be
staan ieder uit een kamer met keuken beneden en
binnenplaats met bergplaats, omgeven door een
muur, en twee slaapkamertjes met bergruimte bo
ven. De kamer der eene woning zal toezicht op den
toegangsweg en die der andere op de begraafplaats
mogelijk maken. Ten zuiden dier woningen in het
zelfde gebouw zal een wachtkamer met veranda
worden gemaakt. Daarin zullen de nabestaanden
kunnen vertoeven en zal eventueel gesproken kun
nen worden.
De rijtuigen zullen daartoe om een vóór den in
gang aan te leggen grasperk kunnen rijden, zoodat
zij niet meer op de begraafplaats zelve behoeven te
komen, terwijl de lijkkoets om de veranda gevoerd
zal worden, om aan den westkant van het gebouw
vóór den uitgang der wachtkamer de kist op een
baar te doen plaatsen. De nabestaanden kunnen zich
dan achter de baar opstellen, om van daar het lijk
verder grafwaarts te leiden.
Ten noorden van het gebouw, onmiddellijk tegen
de bergplaats gebouwd, is een kantoortje voor
den Directeur der begraafplaats gedacht.
Aangezien de wet vordert, dat eene begraafplaats
op den afstand van ten minste 50 M. van elke be
bouwde kom eener gemeente wordt aangelegd, had
de Directeur der gemeentewerken op dat gedeelte
van het voor begraafplaats te bestemmen terrein,
dat binnen dien verboden kring zou komen te lig
gen, o.a. een vijver ontworpen. Nu is dat gedeelte
als gardeniersland gedacht, terwijl het later, voor
zooveel noodig, kan worden benut voor een even
tueel te bouwen crematorium.
Er zullen telkens twee rijen graven komen en clan
een voetpad. In het geheel zal de begraafplaats 8724
graven tellen en wel op de eerste afdeeling 638, op
de tweede 1136, op de derde 2111, op de vierde 3339
en op de afdeeling vier a (uitsluitend huurgraven)
1500.
Dit aantal zal waarschijnlijk voor ongeveer 80
jaren voldoende zijn.
De kosten van aanleg, met inbegrip van die voor
de gebouwen, zijn in het geheel op 181.700.ge
raamd.
Voor verdere bijzonderheden moge naar de over
gelegde stukken verwezen worden.
Waar U daaruit zal blijken dat de begraafplaats
rondom door 5 M. breede slooten zal worden afge
scheiden van de omgeving, zal hiervoor, waar de
wet in artikel 18 die afsluiting niet noemt, onthef
fing moeten worden gevraagd.
Kan Uwe Vergadering zich met ons voorstel ver
eenigen, dan zal nu tegelijkertijd eene beslissing
moeten vallen over de punten I en III van ons voor
stel, dd. 28 October 1914, betreffende het niet op
nieuw verhuren van „het Blokkeland" en „het Hin-
neland" en overneming of overdracht van de daar
op staande struiken en gewassen, welke beslissing
in de raadsvergadering van 10 November l.l.lRaads-
handelingen, blz. 208) tot nader werd aangehouden.
Samenvattende, hebben wij de eer, onder overleg
ging van het advies der commissie voor de openbare
werken en van dat der gezondheidscommissie, U
voor te stellen te besluiten:
A. „het Blokkeland", gelegen aan de Dokkumer
Ee, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sec
tie F no. 2208, als moestuin, groot 1.59.80 H.A., en
no. 1966, als bergplaats, groot 20 c.A., en „het Hin-
neland", gelegen aan den Lekkumerdijk, kadastraal
bekend alsvoren no. 902, als moestuin, groot 1.49.00
H.A., niet opnieuw te verhuren en in verband daar
mede Burgemeester en Wethouders te machtigen
J241