Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914.
in het algemeen die stadsgedeelten waar niets
meer te redden is oi' die zeer weinig in liet oog val
len, komen voor de gemeentelijke welstandszorg
niet in aanmerking. Waar een nieuwe wijk wordt
aangebouwd, op in liet oog vallende punten en,
vooral, waar het geldt iets moois te behouden, al
leen in deze gevallen zullen Burgemeester en Wet
houders nadere eisehen stellen. Wij meenen dat om
het groote belang dat het hier geldt, deze ruime be
voegdheid aan Burgemeester en Wethouders moet
worden toegekend, en wijzen op het beroep op den
Raad dat bij niet-goedkeuring openstaat. Wordt de
bepaling aldus toegepast dan dunken ons de hier
boven aangestipte bezwaren tegen een schoonheids
commissie niet gewichtig.
Wij leggen hierbij nog over de verordening van
Laren, een verslag van het in Juni 1912 te Stutt
gart gehouden congres van Heemschut, waaruit
blijkt dat een bevoegdheid, als wij hier voor het ge
meentebestuur opeischen, in andere landen uitdruk
kelijk bij de wet is toegekend, en eenige vakbladen
met opstellen over het onderwerp.
Eindelijk een ontwerp van een door Burgemees
ter en Wethouders bij aanneming van onderstaand
voorstel vast te stellen verordening.
Wij grijpen deze gelegenheid aan een andere wij
ziging voor te stellen, waarvan de wenschelijkheid
is gebleken.
Art. 12, le lid, der bouwverordening luidt:
„Bij elk gebouw moet achter de rooilijn een ruim
te, waarvan de oppervlakte ten minste 1/4 gedeelte
bedraagt van het bebouwde gedeelte van het per
ceel, onbebouwd en onbedekt blijven."
Ten aanzien van bestaande gebouwen is de toe
passing hiervan altijd deze geweest, dat het onbe
bouwde gedeelte als een perceel op zich zelf werd
beschouwd, zoodat b.v. de bij een huis behoorende
tuin voor 4/5 gedeelte mocht worden bebouwd. Wij
achten dit niet wenschelijk. Zoodoende blijft in de
toch reeds te veel vol gebouwde oude stad nagenoeg
geen open ruimte over. Wij zien ook geen enkele
reden waarom de eigenaar van een perceel, waar
op bij de inwerking treding der verordening een ge
bouw stoud, meer moet worden ontzien dan de eige
naar van een destijds onbebouwd perceel. De be
perking van den eigendom is in beide gevallen ge
lijk. Wij zouden daarom een artikel opgenomen wil
len zien, krachtens welk het bestaande gebouw te
zamen met hetgeen later daarbij gebouwd wordt,
niet meer dan 4/5 van het perceel mag beslaan.
Over deze voorstellen hebben wij gehoord de Oom-
missiën voor de Openbare Werken en voor de Straf
verordeningen, die zich daarmede geheel konden
vereenigen, en de Gezondheidscommissie, die wat
het tweede voorstel betreft, van oordeel is dat het
bestaande artikel 12 de tot dusver daaraan gegeven
toepassing reeds uitsluit, met welke opvatting wij
ons niet kunnen vereenigen.
Op grond van een en ander hebben wij de eer TJ
voor te stellen het hierbij gevoegd ontwerp tot een
besluit Uwer Vergadering te verheffen.
Leeuwarden, 1 April 1914.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. PATIJN, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
TOELICHTING.
Alleen voor zoover betreft het uiterlijk aanzien
is de bepaling noodig. Voor hekken en muren, die
dienen tot afscheiding van de openbare straat, geeft
art. 59 Burgemeester en Wethouders voldoende be
voegdheid, maar ook andere kunnen de omgeving
ontsieren.
Dat bij straataanleg de welstand niet uit het oog
wordt verloren, is reeds door de ruime omschrijving
ONTWERP.
De Baad der gemeente Leeuwarden;
gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders
gelet op het advies der Gezondheidscommissie al
hier, gegeven bij brief van 25 Maart 1914,
alsmede op de bepalingen der Woningwet
besluit:
vast te stellen de navolgende
Verordening tot wjjziging van de Bouw
verordening.
Artikel 1.
Na artikel 12 wordt een nieuw artikel 12 bis in
gevoegd, luidende als volgt:
Art. 12 bis.
Het uiterlijk van een gebouw, met al wat daartoe
behoort, hekken, muren en dergelijke, moet zoodanig
zijn dat het noch op zich zelf, noch in verband met
de omgeving uit een oogpunt van welstand aanstoot
kan geven.
116
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914. BijL No. 10.
van art. 3 voorzien. Hierover in de eerste plaats zal Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd te
de schoonheidscommissie zich hebben uit te spreken, te dien aanzien nadere eisehen te stellen.
Artikel II.
In artikel 42, le lid, wordt tusschen de eyfers „11"
en „13" ingelascht: 12 bis.
Artikel III.
In hoofdstuk IV wordt vóór artikel 47 een nieuw
artikel 46 bis ingevoegd, luidende als volgt:
De bepaling geldt alleen voor perceelen, die bij
het in werking treden der bouwverordening gedeel
telijk bebouwd wareu. Dat andere perceelen niet
volgebouwd worden, voorkomt art. 12 en, in ver
band daarmede, de artt. 41 en 45 bis.
2e lid. Deze bepaling is opgenomen om te voor
komen dat het eerste lid wordt ontdoken door split
sing van perceelen.
Art. 46 bis.
Het is verboden op een perceel, dat bij de in wer
king treding der bouwverordening gedeeltelyk be
bouwd was, zoodanig te bouwen, dat daardoor een
toestaud ontstaat, die in strijd is met het bepaalde
bij het le lid van artikel 12.
Onder perceel wordt in dit artikel verstaan het
perceel, zooals dit was ten tijde van de in werking
treding dezer verordening.
Het 4e lid van artikel 12 is van toepassing.
Leeuwarden, 19
De Raad voornoemd
117