Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914. Het bepaalde in art. 7 is ten deze van toepassing. Voor de berekening van den diensttijd wordt ge volgd de regeling van het derde lid van artikel 26 der wet tot regeling van het lager onderwijs. Art. 9. De jaarwedde van den onderwijzer in het teeke nen aan de school der eerste klasse voor meisjes bedraagt 200. Art. 10. De jaarwedde van den onderwijzer, hoofd der herhalingsschool (vervolgcursus op de school der vierde klasse), bedraagt 500.De overige onder wijzers aan die school genieten eene jaarwedde, berekend naar 60.per wekelijksch lesuur. De belooning voor den onderwijzer, belast met de leiding eener herhalingsschool, bedoeld in art. 10, alinea 1, der verordening tot regeling van het openbaar lager onderwijs, bedraagt 225.voor de andere onderwijzers 175.per cursus van ten hoogste honderd twee en negentig lesuren. De belooningen in het vorige lid bedoeld, worden naar evenredigheid uitgekeerd, indien de onder wijzers niet voor het volle getal uren per week worden aangesteld. Art. 11. Onveranderd. 13 telkens na vijf jaar diensttijd met 2.50 tot een maximum van 30.verhoogd. Het bepaalde in art. 7 is ten deze van toepassing. Voor de berekening van den diensttijd wordt ge volgd de regeling van het derde lid van artikel 26 der wet tot regeling van het lager onderwijs. Art. 9. De jaarwedde van den onderwijzer in het teeke nen aan de school der eerste klasse voor meisjes bedraagt 200. De jaarwedde van den onderwijzer in het teeke nen aan de scholen der vierde klasse, voor zoover dat onderwijs niet aan een klasse-onderwijzer is opgedragen, bedraagt 200.bij het bezit der lagere acte en 350.bij het bezit der middelbare acte voor dat vak. Is dat onderwijs aan een der klasse-onderwijzers opgedragen, dan bedraagt de toelage daarvoor 150.bij het bezit der lagere acte en 300.bij het bezit der middelbare acte. Onder middelbare acte wordt in dit artikel ver staan de acte genoemd onder M 1 van het Konink lijk besluit van 24 April 1885 (St.bl. no. 112) of die, genoemd onder M a van het Koninklijk besluit van 39 Juli 1910 (St.bl. no. 239). Art. 10. De belooning voor den onderwijzer, belast met de leiding eener herhalingsschool, bedraagt 225. voor de andere onderwijzers 175.per cursus van ten hoogste honderd twee en negentig lesuren. De belooningen, in het vorige lid bedoeld, worden naar evenredigheid uitgekeerd, indien de onder wijzers niet voor het volle getal uren per week worden aangesteld. Art. 11. Bij de aanvrage aan Burgemeester en Wethou ders om verlof tot afwezigheid wegens ziekte door een hoofd der school of een onderwijzer wordt tevens eene geneeskundige verklaring overgelegd, waaruit blijkt, dat de betrokkene wegens ongesteld heid verhinderd is zijne betrekking waar te nemen. Heeft de afwezigheid langer geduurd dan drie maanden, dan hervat het hoofd of de onderwijzer zijne werkzaamheden niet eerder dan na inzending aan Burgemeester en Wethouders van eene genees kundige verklaring, waaruit blijkt, dat die hervat ting kan worden toegelaten met het oog op de be langen zoowel van het onderwijs, als van den onder wijzer zelf en van de leerlingen. Bij onafgebroken afwezigheid wegens ziekte wordt aan het hoofd of den onderwijzer gedurende het eerste jaar na den datum, die in het besluit, waarbij hem het verlof verleend is, als aanvang Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914. Bijl. No11. Art. 12. De belooning van hen, die krachtens artikel 33 der wet tot regeling van het lager onderwijs de betrekking van onderwijzer van bijstand tijdelijk waarnemen, wordt berekend: I. aan de scholen der eerste, der tweede en der derde klasse, naar 500.per jaar voor lien die minder, en 600.per jaar voor hen die meer dan twee jaren praktisch bij het lager onderwijs zijn werkzaam geweest; II. aan de school der vierde klasse naar 900. per jaar voor lien, die minder en 1000.per jaar voor hen, die meer dan vier jaren praktisch bij het onderwijs zijn werkzaam geweest. Zij, die langer dan twee jaren achtereen aan een der scholen der eerste, der tweede of der derde klasse werkzaam zijn, worden beloond overeenkom stig het bepaalde bij de artikelen 3, 4 en 5. Art. 13. De uitbetaling van alle inkomsten krachtens de voorafgaande artikelen geschiedt per maand, voor zoover de aanstelling op een jaarwedde plaats heeft gevonden, telkens voor een twaalfde gedeelte. De uitbetaling van de belooning van het perso neel der herhalingsscholen geschiedt: I. aan dat van de herhalingsscholen voor jon gens en die voor meisjes, voor zoover voor een geheelen cursus benoemd, in twee gelijke deelen, in het midden en aan het einde van eiken cursus; II. aan dat van de herhalingsschool, vervolg cursus op de school der vierde klasse, na afloop van elk kalenderkwartaal telkens een vierde. Bij overlijden van een onderwijzer met vaste aanstelling wordt de loopende maand voluit betaald. Bij ontslag geschiedt de uitbetaling steeds tot en met den dag der aftreding. Artt. 14—17. Onveranderd. daarvan is vastgesteld, de jaarwedde geheel uitge keerd; gedurende het tweede jaar wordt op zijn jaarwedde ingehouden hetgeen in dien tijd besteed is aan de waarneming van den dienst; over den verderen duur van het verlof wordt de jaarwedde geheel ingehouden. De afwezigheid wordt geacht onafgebroken te hebben voortgeduurd, indien binnen twee maanden, nadat de werkzaamheden hervat zijn, opnieuw wegens ziekte verlof wordt verleend. De termijn van twee maanden wordt door de Kerst-, Paasch- of zomervacantie opgeschort. Art. 12. De belooning van hen, die krachtens artikel 33 der wet tot regeling van het lager onderwijs de betrekking van onderwijzer van bijstand tijdelijk waarnemen, wordt berekend: I. aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen der vierde klasse betreft, onder II bepaalde), naar 500.per jaar voor hen die minder, en 600.per jaar voor hen die meer dan twee jaren praktisch bij het lager onderwijs zijn werkzaam ge weest II. aan de scholen der vierde klasse, voor zoover de onderwijzers zijn aangesteld als klasse-onder wijzers voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het einddiploma, naar 950.per jaar voor hen, die minder en naar 1050.per jaar voor hen, die meer dan vier jaren praktisch bij het onderwijs zijn werkzaam geweest. Zij die langer dan twee jaren achtereen aan een der scholen der eerste, der tweede, der derde of der vierde klasse werkzaam zijn, worden beloond overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 3. 4 en 5. Art. 13. De uitbetaling van alle inkomsten krachtens de voorafgaande artikelen geschiedt per maand, voor zoover de aanstelling op een jaarwedde plaats heeft gevonden, telkens voor een twaalfde gedeelte. De uitbetaling van de belooning van het perso neel der herhalingsscholen, voor zoover voor een ge heelen cursus benoemd, geschiedt in twee gelijke deelen, in liet midden en aan het einde van eiken cursus. Bij overlijden van een onderwijzer met vaste aan stelling wordt de loopende maand voluit betaald. Bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag der aftreding. Art. 14. Deze verordening verstaat onder „onderwijzers" ook onderwijzeressen, tenzij het tegendeel uitdruk kelijk is bepaald. 133

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1914 | | pagina 67