144
Verordening, regelende de pensionneering van
wethouders.
145
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914.
dat hij nog niet voor pensioen in aanmerking zoude
komen.
a d b. Daar de wethouder voor 6 jaren wordt be
noemd, hebben wij gemeend dat het vervullen van
zijn ambt gedurende twee periodes van 6 jaren vol
doende mag worden geacht om hem aanspraak te
geven op pensioen.
a d c. Stellig is het een gemeentebelang dat een
invalide wethouder zijne betrekking neerlegt. Het
vooruitzicht op pensionneering moet hem dien stap
gemakkelijker maken.
a d d. e. en f. Hierin zijn de gevallen omschre
ven waarin een wethouder buiten zijn wil zijne be
trekking verliest. Door het woord „kennelijk" wordt
aangegeven dat de Raad zal hebben te beoordeelen
of het „onvrijwillige" in een bepaald geval aan
wezig is-
ad ar t. 5. Omtrent het bedrag van het pensioen
zijn in de andere gemeenten verschillende regelin
gen getroffen. In sommige wordt geen pensioen ver
leend dan nadat de titularis eenige jaren in functie
is geweest, in andere is onderscheid gemaakt naar
gelang van de redenen, die tot pensionneering aan
leiding gaven. In weer andere gemeenten is niet
een maximum van 2/3 van de jaarwedde gesteld, en
eindelijk heeft men lner en daar niet de v o 11 e jaar
wedde, bedoeld in art. 94 der Gemeentewet, als
maatstaf genomen, doch de helft welke als „vast in
komen" wordt aangemerkt.
Wij zijn van oordeel dat de door ons voorgestelde
regeling uitmunt door eenvoudigheid en billijkheid.
Wij zien niet in dat de eene reden van pension
neering een grooter bedrag aan pensioen zou wetti
gen dan de andere.
Het stellen van een minimum-tijd, gedurende wel
ken het wethouderschap moet zijn waargenomen,
heeft wel iets voor, maar het nadeel van de door
ons voorgestelde regeling is al heel gering, omdat
het bedrag van het pensioen, waarop iemand na een
korten diensttijd aanspraak zou hebben, ook heel
klein is. Wanneer men in aanmerking neemt dat
iemand, die bijv. slechts 1/2 jaar wethouder was, ook
slechts 6 X 30.pensioen zal ontvan-
w~rU
gen, dan lijkt ons dat voor de gemeente niet een
groot bezwaar.
Het maximum-pensioen niet lager te stellen dan
het volle traetement, zooals hier en daar is bepaald,
lijkt ons niet in overeenstemming met het karakter
van „pensioen". In alle pensioenwetten is het pen
sioen dan ook lager gesteld dan het traetement.
Miet het volle traetement doch slechts het zoo
genaamde vaste inkomen als maatstaf te ne
men, vinden wij niet rationeel. Het komt overigens
natuurlijk op hetzelfde neer of men '1120 van het
halve of 1/240 van het volle traetement neemt.
ad art. 6. Volgens de door ons voorgestelde
verordening wordt niet gevraagd naar de finan-
cieele omstandigheden, waarin de gewezen wethou
der verkeert. Hij zelf moge beoordeelen of hij al
dan niet het hem toekomende pensioen wil opvragen
(zie art. 7), de verordening behoort o.i. geen
onderscheid te maken. Bovendien zou het ook al
heel bezwaarlijk zijn bij verordening te bepalen,
welke uiterlijke teekenen zouden bewijzen eene zoo
danige gegoedheid, dat een pensioen overbodig
moest worden geacht. Er is echter ééne omstandig
heid waarin het ons gewettigd schijnt het pensioen
niet uit te keeren. Deze is het aanvaarden van eene
openbare betrekking, waaraan een even hooge of
hoogere bezoldiging is verbonden.
ad a r t. 7. Uit dit artikel blijkt dat het pensioen
moet worden aangevraag d, doch dat het na
aanvrage ook steeds zal worden verleend. Elders
treft men wel eene bepaling aan dat het recht op
pensioen vervalt, indien het niet binnen zeker tijds
verloop is aangevraagd. Dat schijnt ons onjuist,
want het is geenszins onmogelijk dat de redenen,
die den belanghebbende noopten het pensioen niet
aan te vragen, na verloop van tijd niet meer zullen
bestaan. In zoodanig geval moet den gewezen wet
houder de pas niet zijn afgesneden, van dat oogen-
blik af van het pensioen te profiteeren.
Leeuwarden, 29 Mei 1914.
De Commissie,
C. BEEKHUIS.
D. LAUTENBACH.
A. MENALDA Hz.
ONTWERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
gelet op het voorstel van de Commissie uit zijn
midden voor het ontwerpen van bepalingen, vast te
stellen ten aanzien van de pensionneering van de
wethouders en voor het onderzoek naar de al of niet
wenschelijkheid van de pensionneering van de we
duwe en weezen van overleden wethouders;
Bijlage tot, het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1914, Bijl. AJ0. 14.
besluit:
vast te stellen de navolgende
Artikel 1.
Aan de wethouders wordt ten laste van de ge
meente pensioen verleend overeenkomstig de rege
len, bij deze verordening vastgesteld.
Artikel 2-
Het pensioen ten laste van de gemeente wordt
door den Gemeenteraad verleend aan den wethou
der, die ophoudt wethouder te zijn:
a. nadat hij den leeftijd van 65 jaren heeft be
reikt
b. nadat hy gedurende twaalf al dan niet achter
eenvolgende jaren wethouder is geweest;
c. omdat hij uit hoofde van ziels- of lichaams
gebreken ongeschikt is voor de verdere waarneming
van zijne betrekking;
d. omdat hij na te zijn candidaat gesteld, niet als
lid van den Raad is herkozen;
e. omdat hij kennelijk buiten zyn wil niet weder
candidaat gesteld is voor het lidmaatschap van den
Raad.
f. omdat hy kennelijk buiten zijn wil niet als
wethouder is herkozen.
Artikel 3.
Geen pensioen ten laste van de gemeente wordt
verleend aan hem die ophoudt wethouder te zijn
tengevolge van vervallenverklaring overeenkomstig
artikel 26 of artikel 89 der Gemeentewet.
Artikel 4.
Indien een tot pensioen gerechtigd gewezen wet
houder wederom wethouder wordt, wordt zijn pen
sioen geschorst. Wanneer hij daarna weder op
houdt wethouder te zijn, worden voor de berekening
van het bedrag van het hem alsdan te verleenen
pensioen, de jaren, gedurende welke hij wethouder
is geweesi, bijeen geteld.
Artikel 5.
Het pensioen bedraagt voor elke maand, gedu
rende welke de betrekking van wethouder is be
kleed, een /twee honderd veertigste gedeelte van
de volle jaarwedde, doch zal het twee/derde gedeelte
van die volle jaarwedde niet te boven gaan.
Yoor de berekening van het pensioen blijft buiten
aanmerking de tijd, gedurende welken de wethou
der anders dan wegens ziekte afwezig is geweest,
indien die afwezigheid langer dan drie achtereen
volgende maanden heeft geduurd.
Het tijdelijk wethouderschap geeft geen recht op
pensioen.