d. het te voorzien is, dat bij het toenemend verbruik van kunstmeststoffen, het steeds moeielijker
zal worden voor de stedelijke afval als meststof goede afzet te vinden.
2. Eenvoudige verplaatsing van het aschland zal
a. wel tegemoet kunnen komen aan de bezwaren onder 1 a en 1 b genoemd, doch die onder lc
en ld genoemd nimmer kunnen opheffen
b. steeds sterk af te raden wezen indien voor die verplaatsing een terrein buiten de gemeente
gelegen moet worden gekozen
c. steeds op eene vermeerdering van de lasten der gemeente nederkomen omdat bij het geldelijk
verlies thans geleden, zich zal voegen de rente en aflossing van het kapitaal voor de verplaatsing noodig
en de eventueel weer uit te geven vervoerkosten.
3. Het invoeren van eene rioleering en eene verbranding van het vaste vuilnis zal de gemeente
op eene meerdere jaarlijksein* last komen te staan, welke zeer globaal op f 25000 kan worden geraamd
4. Het invoeren van eene verwerking der faecale stoffen op zwavelzure ammoniak met behoud
van het tonnenstelsel en van eene verbranding van het vuilnis zal leiden tot eene vermindering van de
gemeentelijke lasten, welke thans op f 2000 per jaar wordt geraamd.
Deze werkwijze heeft technisch en hygiënisch geen bezwaren, en wordt dus aanbevolen.
5. Een geschikt terrein voor de onder 4 bedoelde inrichtingen is onder de gemeentelijke eigen
dommen aan te wijzen.
Ten slotte veroorlooft ondergeteekende zich Uwe Commissie dank te zeggen voor het in hem
gestelde vertrouwen en voor de hem verstrekte hulp en voorlichting.
J. C. H. FISCHER.
Haarlem, 26 Augustus 1913.
27
NASCHRIFT
bij het „Verslag in zake verplaatsing en verbetering van het aschland te Leeuwarden"
opgemaakt door den technischen adviseur der Commissie uit den Gemeenteraad, ter zake
Aangezien sedert iiet indienen van genoemd Verslag ongeveer 2 jaar verloopen zijn, en de ge
gevens over de jaren 1912 t m 1914 ter beschikking zijn, kan het van belang wezen na te gaan of wellicht
wijzigingen in de in dat Verslag gemaakte gevolgtrekkingen noodig zijn Die wijzigingen kunnen al
leen de hoofdzaak betreffen en wel in het bijzonder punt 1 C dezer gevolgtrekkingen luidende:
„de behandeling en van de handzetting van de meststoffen (geeft) voor de gemeente geldelijk
„ongunstige uitkomsten, welke steeds hooger worden en vooral na het invoeren van de turfmestbereiding
„sterk zijn toegenomen."
Deze gevolgtrekking was gemaakt naar aanleiding van:
a. bet. steeds grooter wordend verschil tusschen de uitgaven en de inkomsten van den reini
gingsdienst
b. de betrekkelijk lage opbrengst van de faecale stoffen voor zooverre zij in turfmest omgezet,
verkocht worden.
Ad punt a.
In de bijlage Al van het Verslag waren de uitkomsten van de exploitatie van den reinigings
dienst. bekend gesteld, en uit dezen staat blijkt dat de tekorten er op steeds stijgende waren. Ditzelfde
verschijnsel heeft zich in de jaren 1912 t/'m 1914 voortgezet.
Over de laatste 10 jaren toch zijn de tekorten
1905
f 26916
1906
34605
1907
41200
1908
43297
1909
49920
1910
43093
1911
53325
1912
52919
1913
60102
1914
60103
Fig. 1 van de bijlage A2 van het Verslag geeft o. a. aan het verschil tusschen:
de uitgaven na aftrek van de kosten van onderhoud en aanschaffen van paarden en gereedschappen en
de ontvangsten na aftrek van de vergoeding voor schoonhouden der veemarkten.
Uit die figuur en de opgaven over 1912 en 1913 (die van 1914 ontbreken nog) is af te leiden
dat die verschillen bedroegen:
in
1905
ongeveer
f
23000
Tl
1906
T)
n
28000
1907
n
n
35000
V
1908
it
7?
39000
n
1909
n
n
42000
V
1910
D
38000
1911
n
n
47000
r>
1912
n
r
47000
n
1913
r>
n
42000
Ook hierin is dus geene wijziging gekomen. Het groote onderscheid tusschen den tijd vóór den
verkoop van turfmest (1906) en na dien blijft bestaan.
ad punt b. Hierin is uit den aard der zaak geen verandering gekomen.
Punt Cl der gevolgtrekking is dus ook nu nog volkomen gerechtigd.
J. C. H. FISCHER.
's Gravenhage, 4 Aug. 1915.
Het is onuitvoerbaar gebleken het ondervolgende in het Verslag zelf in te voegen.