m Bijlade F 1. NOTfl betreffende de ligging der nieuwe inrichtingen. :.S m 11'it- V i.Uv 1 fiiiN I Bij de keuze van de terreinen waar de nieuwe inrichtingen zullen gebouwd worden, dient rekening te worden gehouden, eenerzijds met de overlast voor de omgeving, anderzijds met de eischen, welke de bedrijven stellen. De verbrandingsovens kunnen op elke willekeurige plaats worden opgericht, zij bezorgen geen bijzondere hinder aan de omgeving, welk feit wel bewezen wordt door de omstandigheid, dat b.v. in Engeland reeds in 190(1, 94 van die ovens geheel binnen de kom der gemeente lag. (Zie: „De Inge nieur'' van 10 Februari 1906, blz. 103). Ook van de zwavelzure ammoniakfabriek is als zoodanig weinig hinder te vreezen. Wel verspreidt het bereide zout een eigenaardige geur, deze blijft echter tot de opslagruimte er van beperkt. De faecale stoffen zelve worden, na uitstorting in een pompputje overgepompt in een gesloten reservoir, en komen verder niet met de buitenlucht in aanraking. Er blijven echter bij deze fabriek afvalproducten over, water en vaste stoffen. Wel zijn deze door de verhitting welke zij hebben ondergaan als gesteriliseerd te be schouwen, doch zij kunnen in rotting overgaan aangezien zij nog organische stoffen bevatten. In het rapport is in de paragraaf „Algemeene beschrijving der nieuwe werkwijze" nader uiteengezet hoe met deze afvalstoffen gehandeld zal kunnen worden. Bij het bepalen van de ligging der nieuwe inrichtingen moet op deze behandeling gelet worden. Het bedrijf van de verbrandingsinrichting en van de zwavelzure ammoniakfabriek eischt dat beide inrichtingen zoo over land als te water te bereiken zijn. De aanvoer van afvalstoffen geschiedt gedeeltelijk per voertuig en verder per vaartuig, de afvoer der eindproducten zal op gelijke wijze plaats hebben. Verbinding met spoor- of tramwegnet is niet noodig. De af te voeren producten zijn in hoofd zaak: slakken en zwavelzure ammoniak. De eerste zijn voor plaatselijk gebruik bestemd en de zwavel zure ammoniak heeft per gewichtseenheid een zoo groote waarde, dat eenige meerdere vervoerkosten niet van belang is, terwijl de per jaar weg te voeren hoeveelheid niet zoo groot is om eene spoor- of tram verbinding loonend te maken. Bij de verbranding van het vuilnis wordt meer stoom verkregen, dan voor de inrichting zelve noodig is. Nagegaan werd of het te verkiezen is, deze overtollige stoom ter beschikking te stellen van het gemeentelijk electriciteitsbedrijf, in welk geval de ligging van den verbrandingsoven dicht bij de Electrisehe Centrale van belang zoude wezen. De Directeur van het gemeentelijk electriciteitsbedrijf is echter van oordeel, dat het den voorkeur verdient, die stoom te bezigen in de verbrandingsinrichting tot het opwekken van electrisehe energie en dan deze aan het stedelijk net af te leveren, op gelijke wijze als elders, b.v. te Rotterdam plaats vindt. De plaats de nieuwe inrichtingen is dus onafhankelijk van die der Electrisehe Centrale. Overwogen is of het tegenwoordige aschland niet als bouwplaats voor den verbrandingsoven en de zwavelzure ammoniakfabriek in aanmerking komt. Het daar plaatsen van die inrichtingen zoude medebrengen dat gedurende één jaar, zoo goed als het geheele beltbedrijf moet gestaakt worden. Hoewel dit een bezwaar is, wordt het niet onoverkomelijk geacht, daar er, zij het met aanzienlijke geldelijke op offeringen, wel in te voorzien zal wezen. Eene veel ernstiger bedenking tegen het gebruik van dit terrein is echter dat er daar of in de nabijheid er van geene gelegenheid is om wanneer deze noodig mocht blijken een reinigingsinrichting of bergruimte voor de afvalstoffen en het afvalwater van de zwavelzure ammoniakfabriek te maken. Reeds om deze reden moet het tegenwoordige beltterrein verder buiten beschouwing blijven. Door de Commissie werd aan verslaggever medegedeeld dat, na nauwkeurig onderzoek het haar gebleken was, dat er slechts twee aan de gemeente toebehoorende terreinen zijn welke voor de oprich ting der verbrandingsovens c. a. in nadere overweging komen. Een daarvan is gelegen aan het Oud-Deel. (Perceelen Kadastraal bekend sectie F nos. 723, 722, 717 of zooveel daarvan noodig mocht blijken), het andere aan het einde van het Nieuwe Kanaal (Sectie G, nos. 5936 en 8815). Het eerstgenoemde ligt aan een vaarwater, doch niet aan eenen weg, welke ter lengte van onge. veer 2 K.M. zoude moeten aangelegd worden. Een gewichtig bezwaar tegen dit terrein is de groote afstand van de kom der gemeente, 4,5 K.M. van het Gemeentehuis) zoodat het bedrijf van den reini gingsdienst met aanmerkelijke vervoerkosten zoude bezwaard worden. 51 Tegenover dit terrein bieden de perceelen G 5936 en 8815 het voordeel aan van veel dichtere ligging bij de gemeente bebouwing. Een weg er heen is aanwezig, deze behoeft echter verharding en verbetering. De kosten daarvan drukken slechts ten deele op de nieuwe werken, aangezien na het in orde maken van dezen weg, de er langs gelegen gemeentegronden aanmerkelijk in waarde als bouwter reinen stijgen. Deze laatste omstandigheid zal zich niet voordoen bij eenen weg naar de Perceelen aan het Oud-Deel. Op een gedeelte var het Perceel G 5936, is de modderbergplaats der gemeente: op het perceel G 8815 is gebouwd een asphaltfabriek, een kleine verffabriek en een molen, welke laatste windrecht heeft, zoodat op het zuidelijk deel van dit perceel een bouwverbod rust. Dit bouwverbod (waarop nog wordt teruggekomen) kan desnoodig door het aankoopen van den molen krachteloos worden gemaakt; het is in alle gevallen een overkomelijk bezwaar. Vroeger is tegen het verplaatsen van het aschland naar het einde van het Nieuwe Kanaal aan gevoerd, dat de terreinen langs die vaart, daardoor in waarde zouden verminderen (zie Verslag Hande lingen Gemeenteraad 1903, Bijlage no. 23, blz. 5, verso reg. 12 v. b.). Sinds dien is op het terrein G 8815 verrezen een asphaltfabriek en een verffabriek; bedenkingen tegen het er op vestigen van andere industriëele inrichtingen, en als zoodanig zijn de verbrandingsovens en de zwavelzure ammoniakfabriek te beschouwen, kunnen dus moeilijk meer gelden. Deze perceelen bieden, zooals nader zal blijken, voldoende ruimte aan. Uit deze overwegingen volgt, dat de terreinen G 5936 en 8815 in alle opzichten de voorkeur verdienen, zoodat wordt voorgesteld in beginsel te besluiten zich tot deze te bepalen. Het is niet noodzakelijk en niet wenschelijk, alle gebouwen en inrichtingen thans op het asch land aanwezig en voor zoover zij ook later noodig blijven, naar het nieuwe terrein over te brengen. In de eerste plaats heeft de ontruiming van het aschland geen zin, zoolang niet vaststaat, dat die vrijgekomen grond door de gemeente van de hand kan worden gezet. En daarop bestaat nu zeer weinig kans. Als bouwterrein heeft die grond geen waarde. Sedert zeer langen tijd is hij als aschland gebezigdde ondergrond is zoodanig verzadigd met organische aan rotting onderhevige stoffen, dat het plaatsen van woonhuizen er op, ten sterkste moet ontraden worden. Zelfs voor het oprichten van eene fabriek zal dit bezwaar zich doen gevoelen, terwijl dan nog de in het terrein gegraven twee opvaarten en de ierkelders aanmerkelijke kosten zullen veroorzaken om het terrein voor deze bebouwing geschikt te maken. Evenmin kan men verwachten dat de Holl. IJzeren Spoorwegmaatschappij spoedig tot aankoop van het aschland zal overgaan; de eigenaardige driehoekige vorm van het terrein, en de begrenzing aan twee zijden door water, maken, dat het hoogstens geschikt is voor den aanleg van remiseersporen, doch als rangeerterrein slechts zeer geringe waarde heeft Een en ander voert tot de meening dat thans aan het terrein van het aschland geene verkoop waarde kan worden toegekend, zoodat om die reden ontruiming niet noodzakelijk is. Even weinig is zulks het geval met het oog op het bedrijf. Met den aanvoer der stoffen op het nieuwe terrein, staat in geen verhand de berging van het materieel voor het inzamelen der stoffen bestemd. Integendeel, wanneer dit meer in het centrum der gemeente bewaard wordt, maakt dit den ophaaldienst gemakkelijker, omdat minder nutteloozen wegmoet worden afgelegd. Het toezicht op de verbrandingsovens c. a. moet aan personeel worden opgedragen dat eene veel meer werktuigkundige opleiding heeft genoten, dan van de opzichters van den reinigingsdienst behoeft gevorderd te worden en eischt daarbij de geheele werkkracht der toezicht hebbendentot vermindering van personeel kan dus het op één terrein samentrekken van alle gebouwen en inrichtingen niet leiden. Daarenboven brengt het verplaatsen van de gebouwen als: stallen, wagenloodsen, reparatiewerk plaats, kuiperij, bureaux e. d. g. naar de nieuwe terreinen kosten mede welke op f 15000. worden ge raamd en die te ontgaan zijn. Om al deze redenen wordt voorgesteld, nu op de nieuwe terreinen slechts die inrichtingen te bouwen, welke voor de gewijzigde behandeling der afvalstoffen noodig zijn, en de overige gebouwen te laten op het bestaande aschland. Er behoort echter op de mogelijkheid van latere overbrenging er van gelet te worden. Deze nota was tot zoover voltooid toen verslaggever in het bezit kwam van de overgelegde calque Bijlage F 2 en van het uittreksel uit de acte van 13 December 1901, betreffende de toewijzing van twee perceelen weidland bij het Tynjekanaal, Bijlage F 3. Tevens werd toen ter zijner kennis gebracht dat „het perceel no. 5936, althans voor een groot gedeelte zoo goed als zeker is verkocht voor den „bouw van een groote fabriek, zoodat op het gebruik daarvan voor de reiniging eigenlijk niet meer ge rekend kan worden. Dat het gearceerde perceel steeds als weidland moet worden gebruikt, zoodat wij „daaraan geene andere bestemming zouden kunnen geven, en dat perceel no. 5936 vroeger genummerd „was 3546 en dat perceel no. 8815 ontstaan is uit de samenvoeging van een drietal perceelen waaronder „no, 3572, waarvan in de acte sprake is".

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1915 | | pagina 147