Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1918.
Art. 14.
Onverminderd het bepaalde bij den algemeenen
maatregel van bestuur, bedoeld bij art. 4 der wet
tot regeling van het Lager Onderwijs, worden de
inrichting der lokalen en de verdere regeling van
het onderwijs door Burgemeester en Wethouders
vastgesteld, den arrondissementsschoolopziener en
de Commissie van Toezicht op liet Lager Onder
wijs gehoord.
Hierbij geldt als beginsel, dat, in gewone omstan
digheden, geen lokaal van de scholen der tweede en
derde klasse meer dan veertig, van de scholen der
eerste en der vierde klasse tot en met het zesde leer
jaar meer dan dertig en voor de hoogere leerjaren
meer dan vier-en-twintig leerlingen zal bevatten.
Litt. C. Leeuwarden, 29 Aug. 1918.
Schrijcen der ('ommis*ie
rail Toezicht op het
Lai/er hidericijx.
B. No. 582.
in l'w schrijven van 6 April j.L, No. 456, werd
ons medegedeeld dat het in Uwe bedoeling lag den
Baad voor te stellen het zevende leerjaar,
thans bij wijze van proef aan onderscheidene scho
len verbonden, bij verordening te regelen. Tevens
werd ons advies gevraagd, hoe, bij invoering van
het zevende leerjaar, de daarvoor benoodigde
schoolruimte te verkrijgen is aan de schoolgebou
wen met 12 lokalen.
Bij de reorganisatie van de scholen 4 en 12 in 1912
werd tevens aan den lang gekoesterden wensch,
dat aan de scholen der tweede en derde klasse een
zevende leerjaar mocht worden toegevoegd, in zoo
verre voldaan, dat bij wijze van proef aan de
scholen der tweede klasse een zevende leerjaar
werd toegevoegd en dat voor de leerlingen der
scholen derde klasse één zoodanig leerjaar werd
ingesteld aan gemeenteschool no. 9.
Tot op heden werd deze proef voortgezet en wij
incenen gerechtigd te zijn tot de verklaring, dat zij
alleszins heeft voldaan. Moest men daarbij alleen
afgaan op onderstaand staatje, dat de bevolking
aangeeft van het zevende leerjaar, dan zou daaruit
allicht geconcludeerd worden, dat de belangstelling
bij de ouders afnemend is.
Bij de beschouwing van dit staatje moet even
wel in rekening gebracht worden, dat de gevolgen
van den oorlog zich ook daarin afspiegelen. Vele
ouders zagen zich gedwongen, hunne kinderen, na
het einde van den wettelijk gestelden leerplichtigen
leeftijd, mee voor de broodkar te spannen; anderen,
bij wie de nood minder drong, bezweken voor de
Aan
lieeren Burgemeester en Wethouders
ran Leeuwarden.
21
Hierbij geldt als beginsel dat in gewone omstan
digheden geen lokaal van de scholen der tweede en
der derde klasse tot en met het zesde leerjaar meer
dan veertig en voor het zevende leerjaar meer dan
dertig en van de scholen der eerste en der vierde
klasse tot en met liet zesde leerjaar meer dan dertig
en voor de hoogere leerjaren meer dan vier-en-
twintig leerlingen zal bevatten.
B. te bepalen dat deze wijziging in werking
treedt op een nader door Burgemeester en Wet
houders te bepalen tijdstip.
Leeuwarden, 19
De llaad roornoemd,
verleiding' van de betrekkelijk ruime verdiensten,
die jeugdige kinderen konden verkrijgen, nu de vol
wassen arbeidskrachten voor een groot deel aan den
gewonen arbeid onttrokken werden.
1912 1913 1914 1915 1916 1917
School
1
17
13
18
18
11
11
5
25
29
20
29
20
21
(i
24
16
19
26
22
17
99
i
33
23
15
17
16
18
9
13
24
17
14
13
7
112
105
89
104
82
74
De groote waarde van het zevende leerjaar
schuilt nog steeds in het feit., dat het krachtig moe-
werkt tot de bevestiging van de elementaire kennis,
die de lagere school in de voorafgegane zes jaren
heeft kunnen aanbrengen. De leerlingen worden da
gelijks geoefend in de toepassing der verworven
kennis, zoodat die juist daardoor veel meer hun
eigendom wordt. Weliswaar wordt de leerstof ook
nog uitgebreid, maar dit gebeurt slechts in geringe
mate: hoofdzaak is bevestiging van het geleerde.
Uit een jaarlijks door ons ingesteld schriftelijk
onderzoek naar de resultaten van het lager onder
wijs op 'het einde van het zevende leerjaar is ons
gebleken, dat die over 't geheel aan matig gestelde
eischeu voldoen. Een vergelijking van de resultaten,
die het onderzoek op het einde van het zesde leer
jaar opleverde met die, welke verkregen werden Lij
dezelfde leerlingen op het einde van het zevende
leerjaar, heeft onze gunstige meening over het
zevende leerjaar versterkt. Oogenschijnlijk waren
de uitkomsten voor het zesde leerjaar gunstiger,
dan die voor het zevende, maar bij nader inzien
werd die indruk weggenomen. Het opgegeven werk
voor het zesde leerjaar stelde voor het overgroote
deel slechts zeer geringe eischen aan de verwerking
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1918. Bijl. no. 38.
der leerstof, 't was grootendeels „goed" en „zeer
goed" te maken met de verkregen „routine" en de
overgroote meerderheid der leerlingen maakte dit
gedeelte dan ook „goed" en „zeer goed". Dit kwam
vooral sterk uit bij de oplossing der eenvoudige
rekenkundige vraagstukjes. Bij de bewerking van
een eenvoudig dietée kwam het reeds te voorschijn,
dat menig leerling allerminst de noodige vaardig
heid verkregen had in het zuiver schrijven van
dagelijks voorkomende woorden en woordvormen
en sterker nog kwam het bij het schriftelijk weer
geven van een eenvoudig verhaaltje uit, dat de leer
lingen slechts zeer gebrekkig hunne gedachten
schriftelijk weten te formuleeren. Zoo kwam het
meermalen voor, dat een leerling alle sommen
„goed" had en dus een zeer goed cijfer kreeg voor
rekenen, maar dat het resultaat voor „dietée" en
„opstel" verre van bevredigend was.
Op het einde van het zevende leerjaar bleek, dat
de relatief moeilijker opgaven door vrijwel allen
„goed" werden bewerkt. De grootere moeilijkheid
dezer opgaven bestond vooral in de hoogere
eischen, die zij stelden aan het combinatievermogen
der leerlingen en aan de vaardigheid in de beschik
king over de voorradige kennis. Het beroep op het
combinatievermogen leverde de beste uitkomsten bij
die leerlingen, die bij het vorige onderzoek reeds
getoond hadden, dat zij eenigszins gevorderd waren
in het hanteeren hunner moedertaal, naar onze mee
ning tevens uiting van het meer vastliggen der
leerstof.
Ter nadere toelichting kan het volgende staatje
dienen
Rekenen
Nederlandsche
taai.
Leerling
Be.
7 e.
6e.
leerjaar
7e.
leerjaar
leer
leer
jaar
jaar
opstel
dietée
einde
opstel
dietée
einde
A.
10
2
4
3
4
3
3
3
B.
8
4
4
2
3
7
3
5+
C.
7
4
5
5—-
5
4
5
4
8
4
4
2
3
7
3—
0
E.
10
9+
6
8—
6-f-
6—
7+
6
F.
10
9+
i
9
8—
6—
8
7
G.
7
9+
9
5
8-
5
8
6—
II.
9
9-j-
6
8
7
6
9
i
Het type leerlingen A, B, C en 1) is in den regel
spoedig na 't verlaten der school de routine kwijt
geraakt en daarmee verdwijnt spoedig ook een
groot deel van de elementaire kennis, die de lagere
school heeft aangebracht; het type E, F, (1 en H
biedt veel grooteren waarborg voor het behoud van
het geleerde. Het zevende leerjaar bevordert de
aankweeking van het tweede type. Reeds daarom
verdient liet een vast voortbestaan te krijgen.
Toch moet in aanmerking genomen worden, da'
vastlegging van het zevende leerjaar in de veror
dening tengevolge zal hebben, dat leerlingen, die
bij het eindigen van het zesde leerjaar nog niet vol
uit 12 jaar zijn, ingevolge art. 3, tweede alinea van
de Leerplichtwet, verplicht zullen zijn het zevende
leerjaar ten einde toe mee door te maken. Wij
achten deze verlenging van den leerplichtigen
leeftijd voor het kind gewenseht, maar eveneens
voorzien wij enkele moeilijkheden van den kant van
sommige ouders, daar cle arbeidswet nog toelaat,
dat kinderen van 12 jaar zonder arbeidskaart in
huiselijk bedrijf mogen werken.
Reeds nu komt het jaarlijks voor, dat ouders
hunne dochtertjes, die vóór het begin van het nieu
we schooljaar nog geen twaalf jaar waren en de
school nog niet hadden doorloopen, vóór het be
ëindigen van dat schooljaar van school willen
nemen (soms inderdaad nemen), omdat ze „boven
de twaalf jaar zijn". In de meeste gevallen gelukt
het de ouders van dit voornemen af te brengen
door te wijzen op de leerplichtwet en door hunne
aandacht te vestigen op de groote wenschelijkhoid,
dat hun kind nog iets leert. Het laat zich voorzien,
dat sommige ouders minder gemakkelijk te overtui
gen zullen zijn, als hun kind de zes klassen „glad"
doorgekomen is en nu niettemin nog één jaar op
school moet blijven, omdat het „over eenige weken"
pas 12 jaar wordt.
Uit een door ons ingesteld onderzoek is ons ge
bleken, dat-aan het einde van den thans loopenden
cursus in 't geheel 42 leerlingen nog niet hun
12e levensjaar hebben bereikt en dus v e r p 1 i e h t
zullen zijn het zevende leerjaar te volgen, t.w.
15 aan de scholen der derde klasse en 27 aan die
der tweede klasse.
Hoe groot het getal kinderen zal zijn, dat o n v e r-
pl icht het zevende leerjaar zal volgen, laat zich
niet met zekerheid voorzeggen. De totale bevolking
der zesde leerjaren van de scholen derde klasse
bedraagt ongeveer 190 leerlingen, die der scholen
tweede klasse 200.
an de 190 leerlingen der scholen 3e klasse zullen
volgens het vorenstaande 15 verplicht zijn het
zevende leerjaar te volgen. Tot nog toe was het
getal leerlingen dezer scholen, dat onverplicht het
zevende leerjaar volgde, gemiddeld ongeveer 15.
Neemt men aan, dat de instelling van een officieel
zevende leerjaar ten gevolge heeft, dat dit laatste
cijfer zal verdubbelen, dan komt men tot een totaal
van 45 leerlingen voor het zevende leerjaar der
kostelooze scholen.
Paste men dezelfde redeneering toe ter bepaling
van het vermoedelijk aantal leerlingen voor het
zevende leerjaar der tweede klasse scholen, dan zou
men komen tot een totaalcijfer van 2 X 75 27
177. Dit cijfer mag vrij zeker als hoog beschouwd
worden, daar het niet is aan te nemen, dat ook aan
deze scholen het getal der leerlingen, die onver
plicht het zevende leerjaar volgen, tweemaal zoo
groot zal zijn als het tot nog toe gemiddeld was.
Een stijging met ongeveer de helft is meer waar
schijnlijk, zoodat door aanneming van deze wijziging
het totaalcijfer voor de scholen der tweede klasse
115 27 142 zal worden. Voor school 13, die
slechts ten deele in deze berekening is inbegrepen
(alleen bij het getal verplichte deelnemers), moeten
253