Bijlage no. 4. 125 Bijlage tot het verslag dfer handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden 1918. Bijlno. 4. AANLEG van een nieuwe algemeene be graafplaats (bijlagen nos. 37 van 1914. 17 en 25 van 1916, 9 van 1917). Aan den Gemeenteraad. Ingevolge Uw besluit van 24 April 1917 is de uitvoering opgeschort van het raadsbesluit van 28 Maart 191X3 tot uitbreiding der bestaande Alge meene Begraafplaats met daaraangrenzend wei land. Wij hebben daarop aan den Directeur der Ge meentewerken de opdracht verstrekt de uitvoer baarheid van het tweeledig plan, zooals liet aan 1' door de heeren Koopmans en Fransen was inge diend, n.l. beoogende den aanleg van een nieuwe begraafplaats aan den Stienserweg of aan het Schapendijkje, beide op het terrein der gemeente lijke boerderij „de Magere Weide", te onderzoeken. Bij schrijven van 27 Juli 1917 is daaraan door hem voldaan. De Directeur heeft, naast het bij het voor stel der beide bovengenoemde raadsleden ingezon den plan, dat hij op grond der in zijn schrijven aan gehaalde motieven ter zijde meent te moeten stel len, twee plannen ontworpen, A en B, waarvan het eerstgenoemde om na te noemen redenen de voor keur verdient. Beide projecten zijn gedacht op ter rein aan het Schapendijkje, en wel op de kadastrale perceelen nos. .120 geheel en 119, 121 en 1375 ge deeltelik, alle in sectie D. Het voordeel van deze gronden boven die aan den Stienserweg vóór de boerenhuizinge springt al dadelijk in het oog als men in aanmerking neemt, dat voor de noodzakelijke zandophooging niet eerst vooraf nog kleigrond be hoeft te worden verwerkt. Het land aan den Stien serweg ligt n.l. honger dan dat aan het dijkje en aangezien in verband met het bezwaar van grond en hemelwater de graven in een zandbed moeten liggen, zou deze hoogere laag eerst moeten worden verwijderd. Het hoogteverschil bedraagt 0.50 M. a 1.40 M. en is dus aanmerkelijk. Bijkomstige redenen waarom deze plaats de voor keur verdient boven die aan den grooten weg zijn de meer afgelegen en van gebouwen verwijderde ligging en dus eventueel geringere grondwaarde bij exploitatie als bouwterrein en de grootere geschikt heid voor uitbreiding. Als nadeel staat hiertegen over dat het Schapendijkje zal moeten worden ver breed. Dit is echter zonder behulp van grond van anderen mogelijk en is alleen een kwestie van een uitgaaf in eens, die niet te bezwarend is. Is dus van beide aangegeven plaatsen die aan het dijkje te verkiezen, dan kome hier verder in be spreking op welke wijze de aanleg dient te ge schieden. De Directeur heeft, gelijk boven opgemerkt, daarvan tweeërlei opzet gemaakt, waarvan het verschil alleen ligt in den meerderen plant- soenaanleg en in de breedte der wegen en paden en, overigens bij gelijke indeeling, dien tengevolge in het getal graven. Met den Direc teur zelf en de Schoonheidscommissie geven wij aan plan A om zijn ruimere opvatting bepaald de voorkeur. De westelijke zijde ervan staat loodrecht op het Schapendijkje, aanvangende bij een punt ruim 50 M. uit de naast perceel 119 gelegen wo ningen en loopt vervolgens door tot de geheele diep te van dat perceel, circa 220 M.; de noordzijde is de verlengde noordgrens van perceel 119 tot een punt 15 M. van den noordwesthoek van perceel 1375; de oostzijde wordt gevormd door de lijn van dat punt tot den zuidwesthoek van perceel 1375 en vervol gens door de scheiding tusschen de perceelen nos. 120 en 1149. Aldus wordt een oppervlakte verkre gen van 42.319 M2. met een ruimte voor 5130 graven, die op den duur voor uitbreiding vatbaar is, en waardoor, volgens berekeningen van den Directeur der Algemeene Begraafplaats, zelfs als de veldwinnende invloed der lijkverbranding buiten rekening gelaten wordt, men voor de volgen de 50 tot 70 jaren is geholpen. Afgraving van het terrein zal moeten plaats hebben, zóó dat de onder kant der in het zand gemaakte graven nog vol doende hooger komt dan de tot dusver voorgeko men hoogste waterstand; vervolgens heeft ophoo ging plaats tot 2.35 M. a 3 M. van de buitenzijde naar het midden oploopende. Er blijft dus 1.45 tot 2.10 M. hoogte voor twee boven elkaar met de noo- dige tusschenruimte geplaatste kisten. Deze hoogte is voldoende als de hier gebruikelijke en abnormaal hooge kisten van (30 c.M. en hooger worden ver vangen door kisten van 40 a 50 c.M., wat bij veror dening zal dienen te geschieden, gelijk trouwens op onderscheiden punten wijziging der bestaande voor schriften zal moeten plaats hebben bij ingebruikne ming der nieuwe begraafplaats. Houdt men op die kisthoogte en op de bij artikel 22 der begraafwet voorgeschreven dikte der aardlaag boven de boven ste kist van 65 c.M. en tusschen de beide kisten van 30 c.M. aan, dan zal, waar de begraafruimte minder dan 1.95 M. is,ophooging met een zoogenaamde rug dienen te geschieden, waarvoor het zand afkomstig uit het uitgegraven graf kan worden genomen. Wat de inrichting zelve der begraafplaats aan gaat, een 20 M. breede met boomen beplante oprij laan deelt het voorgedeelte, bestemd voor graven der 4e klasse en 4e klasse a, in twee helften om te voeren naar een kapel en crematorium, welk ge bouw ter driekwart diepte van het terrein de laan afsluit; daaromheen zijn, afgewisseld door plant soen, de andere klassen graven gegroepeerd. Om het geheel wordt een mantel van opgaand groen aangelegd en vervolgens ter afscheiding van het aangrenzend terrein een sloot gegraven. Daar dit laatste in strijd is met artikel 18 der wet, dat een muur, heining, rasterwerk of hek eischt, zal ter zake nog nader de toestemming van de Kroon dienen te worden gevraagd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1918 | | pagina 63