Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1918.
dat eene vrucht wordt verkregen, die het eten niet
waard is. Zoo moge dan onze arbeid, zooals de heer
Zandstra meent, als gevolg van de openbaarheid
meer waardeering ondervinden, wij houden het voor
zeker, dat zijne innerlijke waarde daardoor in be
langrijke mate zal dalen.
Ook de aard der onderwerpen, die in onze verga
ringen worden behandeld, staat veelal aan eene
openbare bespreking in den weg, doch toegegeven
kan worden, dat dit niet ten aanzien van alle het
geval is. Uit het voorafgaande blijkt evenwel dat
ook dan, wanneer het onderwerp zich zeer wel voor
eene openbare bespreking zou leenen, desniettemin
het karakter van onze Commissie naar ons inzicht
zich daartegen stellig verzet .En waar wij ons dus
in beginsel tegen het denkbeeld der openbaar
heid onzer vergaderingen meenen te moeten kan
ten, volgt hieruit gereedelijk, zoowel dat onze be
zwaren niet kunnen worden ondervangen door
eene uitzonderingsbepaling, als door den heer
Zandstra voorgesteld, die de mogelijkheid van het
houden van geheime zittingen openlaat, alsook dat
wij niet meer kunnen blijven volharden bij het in
1909 door onze Commissie uitgebracht advies, op
genomen in het verslag der Handelingen van den
Gemeenteraad van 28 December 1909, blz. 308 vlg.,
voor zoover daarin eene zij het ook geringe
concessie aan het stelsel der openbaarheid werd
gedaan.
Daar waar dit stelsel in het bestuur van den
Staat en zijne onderdeelen is aanvaard, heeft men
niet kunnen ontkomen aan de noodzakelijkheid van
de invoering, ter ondervanging der daartegen ge
rezen bezwaren, van geheime vóórvergaderingen.
Voor de openbare vergadering blijft dan evenwel
niet veel meer over dan het politieke debat. Navol
ging van dit stelsel voor eene Commissie als de
onze achten wij in geenen deele aanbevelenswaard:
nog onlangs waren wij in de gelegenheid, aan den
Raad onze meening kenbaar te maken dat onze ver
gadering niet is en niet moet worden een politiek
college en wij zijn sinds dien niet van gevoelen
veranderd.
Het door den voorsteller beoogde doel kan trou
wens ook door, wat wij zouden willen noemen, in
directe openbaarheid zeer wel worden bereikt.
Haast zonder uitzondering toch leidt de behande
ling van de meer gewichtige onderwerpen in onze
vergadering tot aan het gemeentebestuur uitge
brachte adviezen, en niets weerhoudt den Raad om
Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, zoo
danige adviezen steeds te zijner kennis te brengen
en te bepalen dat deze, waar dit gewenscht mocht
voorkomen, zullen worden gepubliceerd. Veelal
wordt reeds thans in die adviezen van het gevoe
len der nimderheid melding gemaakt, indien de
Commissie niet eenstemmig was, doch bij ons be
staat geen bezwaar, daarvan desgewenscht een vas
ten regel te maken.
Evenmin zouden wij er overwegende bedenking
tegen hebben, dat ons voor het vervolg de verplich
ting werd opgelegd, van de notulen onzer vergade
ring een uittreksel te doen toekomen aan Burge
meester en Wethouders, die het dan in de hand zou
den hebben, daarvan zooveel te publiceeren als hun
oorbaar zou voorkomen. Wij zouden ons dan echter
gaarne de vrijheid willen zien voorbehouden, om
van die mededeeling aan Burgemeester en Wethou
ders uit te sluiten het verhandelde, waaromtrent
wij geheimhouding raadzaam achten.
Aldus zoude het gemeentebestuur ook worden in
kennis gesteld van voorstellen, in den boezem onzer
vergadering gedaan, die uiet tot het uitbrengen van
een advies aan dat College leiden, zij het ook dat
het opleggen dier verplichting daarvoor niet be
paald noodzakelijk is te noemen, daar de weg om
met dergelijke voorstellen bekend te geraken, zich
in de praktijk reeds by den huidigen toestand voor
Burgemeester en Wethouders van zelf aanwijst,
waar immers de Wethouder van Onderwijs onze
vergaderingen steeds pleegt by te wonen.
Wij meenen voorts ook niet te mogen verhelen,
dat bij ons de vraag is gerezen, of de Gemeenteraad
wel bevoegd mag worden geoordeeld, de openbaar
heid der vergaderingen van de Commissie van Toe
zicht oj) het Lager Onderwijs voor te schrijven. Het
geldt hier een Commissie, door de wet ingesteld,
wier taak ook door de wet wordt geregeld. Te be
palen hoe zij die taak zal volvoeren, valt, naar het
ons voorkomt, buiten de bevoegdheid van den Ge
meenteraad. Hoever zich deze ten opzichte van de
Commissie uitstrekt, is bepaald in artikel 93 der
Lager Onderwijswet: slechts hare samenstelling en
inrichting mag door de plaatselijke verordening
worden geregeld. Dat daaronder ook zou vallen de
macht om te gelasten dat de Commissie hare verga
deringen in het openbaar zal houden, schijnt ons te
meer voor twijfel vatbaar, omdat zij door die open
baarheid noodwendig geheel van karakter moet
veranderen, immers van een werkcollege op den
duur zal worden vervormd tot eene politieke ver
gadering.
Dat de wetgever het als van zelfsprekend heeft
beschouwd, dat de vergaderingen der Commissie
besloten zouden zijn, blijkt onzes inziens uit gemeld
artikel 93 zelf, dat op den voorgrond stelt dat het
plaatselijk toezicht wordt uitgeoefend door Burge
meester en Wethouders. Waar de vergaderingen
van dat College niet openbaar zijn, ligt het in de
rede dat ook de bijeenkomsten der Commissie, die
„ter nadere verzekering" van dat toezicht is inge
steld, besloten zijn. Dat enkele gemeenteraden reeds
in anderen zin hebben beslist, bewijst niet de on
juistheid van de door ons verdedigde opvatting.
Na eene uitspraak in hoogste instantie zou de kwes
tie uitteraard als uitgemaakt zijn te beschouwen,
doch het is ons niet bekend dat zij reeds onder de
aandacht der Regeering is gebracht.
Ten slotte moge er nog door ons op worden ge
wezen dat ook in ander opzicht eene verwijzing
naar eenige groote gemeenten, die in dezen reeds
zijn voorgegaan, van slechts geringe beteekenis is.
Immers hoe grooter het ledental eener Commissie
is, des te moeilijker zal het vallen, in eene verga
150
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1918. Bijlnot 1L
dering in pleno de te behandelen onderwerpen op
degelyke wijze te bestudeeren, en des te eer zal men
er toe moeten overgaan, het eigenlijke werk in sub-
commissiën te doen verrichten, des te minder be
langrijk zal de daarop volgende algemeene verga
dering zijn en des te minder bezwaar zal ryzen
tegen de openbaarheid van deze laatste.
Wy meenen derhalve de aanneming van het voor
stel van den heer Zandstra ernstig te moeten ont
raden.
De Commissie van toezicht op het
lager onderwijs,
C. W. STHEEMAN, Voorzitter.
H. FEDDEMA Az., tend. Secretaris.
151