Bijlage no 23.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl. no. 23
JAARWEDDEN voor tie vakonderwijzers in de
gymnastiek aan scholen voor
openbaar lager onderwijs.
Aan den Gemeenteraad.
Reeds aanstonds bij de herziening van de jaarwedden
van het ouderwijzend personeel aan de openbare
lagere scholen bestond bij ons het voornemen even
eens met een voorstel tot Uwe Vergadering te komen
voor het opnieuw regelen van de salarissen van de
vakonderwijzers in de gymnastiek aan de scholen
voor openbaar lager onderwijs in deze gemeente, doch
door verschillende, niet te voorziene omstandigheden,
moest deze aangelegenheid eenigeu tijd blijven wachten.
Intusschen kwam nog het hierbij gevoegd adres
met memorie van toelichting van de afd. Leeuwarden
van den Bond van Ned. Onderwijzers om verbetering
van de bovenbedoelde salarieoring in. Dit adres werd
in Uwe vergadering van 15 April j 1., nadat de voor
zitter mededeelde dat de zaak bereids bij Burgemeester
en Wethouders in overweging was, voor kennisgeving
aangenomen.
De jaarwedden van het bovenbedoelde personeel
zijn, voor zoover de onderwijzers A. J. Ypes en W.
F. Hijgenaar betreft, het laatst geregeld bij Uw be
sluit van 27 Maart 1917 no. 127R/77a en wat mej P.
J. Pleging aangaat bij besluit van 25 September 1917
no. 386R/207. De heer Ypes geniet thans bij het lager
onderwijs eene belooning van 1150.en de heer
Hijgenaar f 1350.waarvoor zij gehouden zijn onder
scheidenlijk ten hoogste 26 en 30 uren les per week te
geven. MejPleging is, na eerst gedurende het tijdvak van
7 Januari 1918 tot 31 Augustus 1918 tijdelijk werkzaam
geweest te zijn als leerares in de gymnastiek aan de
school van middelbaar onderwijs voor meisjes en als
onderwijzeres in dat leervak aan scholen voor
openbaar lager ondez-wijs, bij Uw besluit van 27
Augustus 1918, no. 402R/197 definitief benoemd als
leerares in de gymnastiek aan eerstgenoemde inrich
ting, terwijl zij bij datzelfde besluit gedurende den
cursus 1918/19 is benoemd tot tijdelijk onderwijzeres
in meergenoemd leervak aan scholen voor openbaar
lager onderwijs. Hare jaarwedde voor beide betrek
kingen te zaïnen bedraagt f loOO.Wijl de onder
vinding heeft geleerd, dat thans ook voor eene vaste
aanstelling van mej. Pleging aan de lagere scholen
alleszins redenen bestaan, bereikt U tegelijk met dit
voorstel een daartoe strekkende voordracht.
Hoewel tot dusver de bezoldiging van het in dit
voorstel bedoelde personeel steeds bij afzonderlijke
raadsbesluiten werd geregeld, meenen wij dat thans
eene bij eene verordening vastgelegde regeling,
waarin tevens andere punten, deze aangelegenheid
betreffende, kunnen worden opgenomen, de voorkeur
verdient, zulks te meer, nu de door ons voorgestelde
nieuwe regeling op dienstjaren is gebaseerd. Wij
zijn dan, evenals dit bij andere dergelijke regelingen
het geval is, bevoegd de jaarwedden te regelen, zon
der dat daartoe telkens weer een besluit van Uwe
Vergadering noodig zou zijn.
Bij het ontwerpen van de nieuwe jaarwedden-rege-
ling zijn wij van de veronderstelling uitgegaan, dat
de positie van den gymnastiek-onderwijzergelijk dient
te worden gesteld met die van andere onderwijzers.
Het zijn hier toch vakonderwijzers, die hun geheele
persoon voor dat onderwijs geven.
Als gevolg daarvan zullen de jaarwedden niet on
belangrijk moeten worden verhoogd. Het wordt door
ons billijk geacht de belooning vrijwel op hetzelfde
peil te brengen als die voor een gehuwden onderwijzer,
in het bezit der hoofdakte. Om te voorkomen, dat
bij eene vacature geen geschikte sollicitanten zullen
opkomen, achten wij een aanvangswedde van f 1500.
gewenscht, welke dan bij een veertienjarigen dienst
tijd kan stijgen tot 2400.Het personeel zal ver
plicht zijn hiervoor, zoo noodig, in totaal 30 uren per
week les te geven aan gemeentelijke inrichtingen van
onderwijs. Mocht dat maximum getal lesuren worden
overschreden, dan brengt de billijkheid mede, dat
voor die meerdere uren eene belooning wordt genoten
welke evenredig is aan het salaris dat alsdan wordt
genoten.
Een voorbeeld strekke hier tot verduidelijking.
Een onderwijzer geniet bij een 4-jarigen diensttijd
een jaarwedde volgens de voorgestelde regeling van
f 1800.Worden hem nu 32 lesuren por week op
gedragen, dan dient hij voor die 2 uren meer
eene belooning te ontvangen van {f 1800 30 60.
X 2 120.over een vol cursusjaar.
Wijl zich gevallen voordoen, dat een gymnastiek-
onderwijzer voor de lagere scholen tevens leeraar in
dat leervak is aan hoogere of middelbare inrichtingen
van onderwijs en de belooning voor deze laatste be
trokkingen bij afzonderlijke verordeningen is geregeld
(men denke aan IJpes aan hetgymnasium en mej. Pleging
aan de middelbare meisjesschool), is het noodzakelijk
daarmede bij de nieuwe regeling rekening te houden. Het
gaat toch niet aan, om aan die onderwijzers de volle
belooning van deze nieuwe regeling toe te kennen
indien zij niet uitsluitend aan lagere scholen werkzaam
zijn. Over uren, welke aan hoogere of middelbare on
derwijsinrichtingen worden gegeven, kan toch nimmer
ton behoeve van de lagere scholen worden beschikt,
zoodat de consequentie medebrengt, dat het salaris
naar evenredigheid wordt verminderd. Bovendien zou
zulks een groote onbillijkheid zijn tegenover een an
deren onderwijzer, die wel uitsluitend les geeft aan
lagere scholen.
Een voorbeeld hoe wij ons deze oplossing voorstellen,
is hier waarschijnlijk eveneens op zijne plaats.
Een onderwijzer voor de lagere scholen (tevens
leeraar aan een hoogere onderwijsinrichting) zou in
verband met zijn dienstjaren volgens deze voorgestelde
regeling eene jaarwedde moeten genieten van ƒ1800.
Bedoelde onderwijzer geeft echter 6 lesuren aan de
263