Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. voor eerstbedoelden moet uitloopen en remmend werkt op het onderwijs aan de normale kinderen. Zooals de districts-schoolopziener terecht opmerkt, zal in den aanvang, ten koste van andere leerlingen, getracht worden hen mede te krijgen. Blijkt dan, dat zulks onmogelijk is, dan worden ze, wat te verklaren is, aan hun lot overgelaten, met het gevolg dat van verdere ontwikkeling geen sprake meer kan zijn. Het zwakzinnige kind zal zich dan als een ver schoppeling gevoelen, niet begrepen door zijn om geving en het geraakt als vanzelfsprekend in een toestand van onverschilligheid. Niemand trekt zich ten slotte het lot dezer kinderen aan, omdat er op normale wijze niets van te maken is, terwijl hun toe stand ook niet van dien aard is, dat zij in idioten- gestichten kunnen worden geplaatst. De meoning van den districts-schoolopziener, dat van deze kinderen degenen, die daarvoor niet geheel onvatbaar zijn, recht op onderwijs behouden, opdat zij kunnen trachten zich, zoo mogelijk ook een, al is het dan bescheiden, plaats in de maatschappij te veroveren, beamen wij ten volle. Dit onderwijs zal dan echter, zal er iets van terecht komen, in een speciaal daarvoor ingerichte school moeten worden gegeven. De methode van onderwijs geven toch zal zich langs een geheel andere lijn moeten bewegen dan op de gewone scholen. Door den districts-schoolopziener werd nog het idee geopperd om deze zaak breeder op te vatten, zoodat de school niet alleen onze gemeente maar het geheele district Leeuwarden ten goede zou kunnen komen. In dat geval zou natuurlijk op de financiëele mede werking van het Rijk, de provincie en de betrokken gemeenten moeten kunnen worden gerekend. Wij hebben dit denkbeeld ter kennis van Gedeputeerde Staten dezer provincie gebracht, met de vraag of hun college daarvoor gevoelde en, zoo ja, in welke mate op medewerking bij de verwezenlijking daarvan even tueel ware te rekenen. Het resultaat van de gevoerde correspondentie is evenwel geweest, dat Gedeputeerde Staten op de vraag een bepaald ontkennend ant woord hebben gegeven. Onder deze omstandigheden is het niet mogelijk verdere stappen in die richting te doen. Ook al zouden de betrokken gemeenten voor de zaak gevoelen, dan zou, als gevolg van het klein getal leerlingen in die gemeenten voor deze school, de financieele medewerking van die gemeenten ontoereikend zijn. Uit de hieronder opgenomen ontwerp-verordeningen zal U blijken, dat wij van meening zijn, dat het onder wijzend personeel aan deze inrichting hooger dient te worden bezoldigd dan dat aan de gewone scholen. Wij achten dit alleszins verdedigbaar. Het is n.l. gebleken dat alleen dan goede resultaten van dit onderwijs zijn te verwachten, indien de onderwijs krachten geschoold zijn in de methode van onderwijs geven aan die inrichtingen. En deze methode eischt bijzondere zorg, wil men bereiken wat bij deze zaak voorzit. De taak der onderwijzers eischt daardoor bijzondere inspanning en, vooral uit paedagogisch oogpunt, bijzondere begaafdheid. Omtrent het getal leerlingen, dat deze school zal gaan bezoeken, tast men vrijwel in het duister. Er moet niet vergeten worden, dat van dwang in dezen geen sprake kan zijn. De ouders zijn geheel vrij hunne kinderen al dan niet naar deze school te zenden. Het gevolg zal dan ook wel zijn, dat in den eersten tijd niet op een groot bezoek mag worden gerekend. Het vooroordeel dat onderscheidene ouders ongetwijfeld tegen deze school zullen hebben, staat het bezoek in den weg. Eerst langzamerhand, als de uitkomsten bewijzen welk een nuttige inrichting dit is, zal dat vooroordeel slijten. Eenig licht in dezen meenen wij te kunnen vinden in het door de schoolartsen in 1914 uitgebrachte, in het Jaarverslag der gemeente opge nomen, verslag omtrent het getal kinderen, dat voor plaatsing op deze school in aanmerking zou kunnen komen. Dit verslag behelst de mededeeling, dat onge veer 50 leerlingen wegens geestelijke achterlijkheid niet in staat waren het gewone onderwijs te volgen. Afgaande op ervaringen, in andere plaatsen opgedaan, en rekening houdende met het ook reeds hierboven vermelde feit, dat lang niet alle ouders bereid zullen worden bevonden hunne kinderen voetstoots naar deze school te zenden, meenen wij U te moeten voorstellen de vorming van de school geleidelijk te doen geschieden, met dien verstande dat voorloopig mot één klasse wordt begonnen. Na afloop van het eerste schooljaar kan dan, zoo noodig, eene tweede klasse worden in gericht en zoo vervolgens. Voorloopig zou dus kunnen worden volstaan met de aanstelling van alleen een hoofd der school. Volgens het bepaalde bij art. 7, 7° der Leerplicht wet kunnen kinderen, die volgens schriftelijke ver klaring van een geneeskundige ongeschikt zijn voor het bezoeken van een (gewone) lagere school daarvan worden vrijgesteld. De te bewandelen weg zal dus zijn, dat voor een kind, dat de buitengewone school zal bezoeken, een dusdanige verklaring wordt over gelegd, waaromtrent trouwens ook een bepaling in de betrekkelijke ontworp-verordening is opgenomen. Het aantal klassen aan deze school zal zich naar onze meening na verloop van eenige jaren tot drie moeten blijven beperken. Het schoolgeld meenen wij op 40.per leerling per jaar te moeten bepalen. In gevallen, daarbij ver meld, kan dit bedrag worden verminderd of in het geheel niet worden geheven. Hierbij zijn wij van de veronderstelling uitgegaan, dat het aantal leerlingen, al is het dan na verloop van eenigen tijd, 48 zal bedragen. Er dienen dan, met inbegrip van het hoofd der school, drie onderwijzers te zijn, waarvoor een salaris, wordt daarvoor het ge middeld bedrag aangenomen, 2800.en 2X 1700. is 3400.- of in totaal 6200.zal moeten worden uitgetrokken. 294 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. ffijl. 110. 28. Het Rijkssubsidie zal in dat geval bedragen als bijdrage in de kosten van het personeel 3000. als bijdrage in de kosten van de lokalen 158. f 3158.— Na aftrek van het subsidie bedragen de kosten voor de gemeente, behalve kosten van in- en op richting, leermiddelen, verwarming, licht, schoon houden, onderhoud enz., dus nog 3042.per jaar. Alleen deze kosten overschrijden dus al ver het bedrag dat eventueel aan schoolgeld zal worden ont vangen. Wordt hierbij verder nog gedacht aan ovengenoemde niet in de berekening opgenomen uitgaven voor de school, dan mag het bedrag van het voorgestelde schoolgeld zeer zeker niet te hoog worden genoemd. Voor een geregelden gang van zaken achten wij het gewenscht U thans eerst te laten beslissen over het al of niet wenschelijke van bedoelde school en daarna, eventueel, met plannen te komen betreffende de inrichting en de plaats van vestiging. Reeds thans zij hier echter medegedeeld, dat, mocht Uwe Verga dering besluiten tot oprichting van de school, bij ons het voornemen bestaat te zijner tijd voor te stellen daarvoor in te richten het destijds door de gemeente aangekochte perceel van den heer Barbas in de Doelestraat. Volgens een ingesteld onderzoek door den districts-schoolopziener en den directeur der ge meentewerken zou dat perceel zich daarvoor, althans voorloopig, kunnen leenen en met betrekkelijk weinig kosten voor dat doel zijn in te richten. Ten einde in deze richting te kunnen doorwerken, vinden wij een uitspraak van Uwe Vergadering, dat zij zich met die plaats van vestiging in beginsel kan ver eenigen, gewenscht. Hoewel in dit voorstel de te stichten school steeds is genoemd als „school voor zwakzinnige- of achterlijke leerlingen" meenen wij in overweging te moeten geven de school officieel aan te duiden met „Buiten gewone school voor lager onderwijs". In de stukken kunnen de woorden „zwakzinnige en achterlijke" niet worden vermeden, omdat dit de term is van de Re geering, waarmede men bij het aanvragen van het subsidie van het Rijk rekening heeft te houden. Wordt de school echter ook in het vervolg met eene van die woorden aangeduid, dan staat te vreezen, dat er ouders zijn, die nog meer bezwaar zullen maken om hunne kinderen naar een school met een van die namen te zenden ook ons wil het voorkomen, dat het min of meer hard is de school van zijn kinderen als zoodanig te hooren vermelden. Wij hebben thans de eer U voor te stellen te besluiten I. tot de oprichting van eene school voor zwak zinnige kinderen en daaraan den naam te geven van „Buitengewone school voor lager onderwijs" II. in verband met het onder I voorgestelde a. vast te stellen de in ontwerp hieronder opgenomen verordeningen b. ons te machtigen reeds vóór het in werking treden der verordeningen sollicitanten op te roepen voor de betrekking van hoofd voor de genoemde school III. in beginsel uit te spreken, dat als plaats, waar de school zal worden ondergebracht, zal worden aangewezen het aan de gemeente toebehoorende per ceel, plaatselijk bekend Doelestraat no. 8. Leeuwarden, 24 Juli 1919. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden, Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wet houders tot oprichting van eene school voor zwak zinnigen Gezien de door den Minister van Binnenlandsche Zaken vastgestelde regelen, in acht te nemen tot het verkrijgen van Rijkssubsidie ten behoeve van genoemde school Gelet op artikel 15 der wet tot regeling van het lager onderwijs Besluit vast te stellen de navolgende A. VERORDENING voor de Buitengewone school voor lager onderwijs te Leeuwarden. Art. 1. De school is bestemd voor kinderen, die door zwakte 295

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 148