b. van 100.'s jaars voor den onderwijzer, die aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der school. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. der onderwijzers geschiedt per maand, telkens voor een twaalfde gedeelte. De uitbetaling van de belooning van het personeel der herhalingsscholen, voor zoover voor een jaar be noemd, geschiedt in twee gelijke deelen, in het midden en aan het einde van elk schooljaar. Bij overlijden van een onderwijzer wordt de jaar wedde tot en met den dag van het overlijden uitbe taald. Indien de overledene gehuwd was of één of meer minderjarige kinderen nalaat wordt aan de weduwe of aan dat kind of die kinderen een bedrag uitbetaald, gelijk aan de jaarwedde over een tijdvak van twee weken. Bij ontslag geschiedt de uitbetaling tot en met den dag, voorafgaande aan dien, waarop het ontslag ingaat. Art. '2. Bij aanvrage aan Burgemeester en "Wethouders om verlof tot afwezigheid wegens ziekte door een hoofd der school of een onderwijzer wordt tevens eene ge neeskundige verklaring overgelegd, waaruit blijkt, dat de betrokkene wegens ongesteldheid verhinderd is zijne betrekking waar te nemen. Heeft de afwezigheid langer geduurd dan drie maan den, dan hervat het hoofd of de onderwijzer zijne werkzaamheden niet eerder dan na inzending aan Burgemeester en Wethouders van eene geneeskundige verklaring, waaruit blijkt, dat die hervatting kan worden toegelaten met het oog op de belangen zoo wel van het onderwijs, als van den onderwijzer zelf en van de leerlingen. Bij onafgebroken afwezigheid wegens ziekte wordt aan het hoofd of den onderwijzer gedurende het eerste jaar na den datum, die in het besluit, waarbij hem het verlof verleend is, als aanvang daarvan is vast gesteld, 100 en gedurende het tweede jaar 75 °/0 van de jaarwedde uitbetaald. Indien een hoofd der school of een onderwijzer, die na een ziekte zijne werkzaamheden heeft hervat, binnen eene maand weer ziek wordt, beslissen Burgemeester en Wethouders naar omstandigheden, of die ziekte al of niet als voortzetting der vorige moet worden be schouwd. De termijn van eene maand wordt door de Kerst-, Paasch- of zomorvacantie opgeschort. Art. 3. Aan onderwijzers, die ingevolge artt. 77, 80, 81, 92 of 101 der Militiewet, ingevolge artt. 11, 11 his, liter, 29 of 38 der Landweerwet, of ingevolge artt. 6 of 12 der Landstormwet of ingevolge verbintenis bij het reservekader in werkelijken dienst of onder de wape nen zijn, wordt verlof verleend. Gedurende dat verlof wordt hun uitgekeerd I. de volle jaarwedde bij verblijf in werkelijken dienst of onder de wapenen ingevolge artt. 77, 80 of 92 der Militiewet of ingevolge artt. 11 of 29 der 320 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Mijl. flO. 34. Landweerwet voor den duur van dat verblijf, doch voor niet langer dan één jaar; over den verderen duur van het verlof wordt de jaarwedde ingehouden; II. tachtig procent van hun jaarwedde zoo zij gehuwd, weduwnaar met kinderen zijn of een eigen huishouding hebben of kostwinner zijn voor het ge zin, waartoe zij behooren of waarin zij zijn opgenomen, en veertig procent van hun jaarwedde in andere ge vallen, bij verblijf in werkelijken dienst of onder de wapenen ingevolge de in het eerste lid aangehaalde wetsbepalingen, uitgezonderd die genoemd onder I hiervoor. De uitkeering, bedoeld in het voorgaande lid, wordt verminderd met hot bedrag van hunne militaire jaar wedde, indien zij den officiersrang of den onderoffi ciersrang bekleeden. Art. 4. De huurwaarde van de voor het hoofd van ge meenteschool no. 6 aangewezen vrije woning wordt, indien belanghebbende geen gebruik wenscht te maken van den procentsgewijzen aftrek, bedoeld in art. 26 quinquies, vijfde lid, der wet tot regeling van het lager onderwijs, bepaald op een bedrag van f 400. per jaar. Art. 5. Boven de bij de wet bepaalde verhoogingen van jaarwedden voor het bezit van de daar genoemde akten, zal eene belooning worden toegekend a. van 50.'s jaars voor het bezit van een der diploma's A of B voor handenarbeid, afgegeven door de vereeniging voor handenarbeid en voor het diploma voor zang, afgegeven door de Nederlandsche Toon- kunstenaarsvereeniging of door andere, door Burge meester en Wethouders aan te wijzen vereenigingen Art. 6. De jaarwedden van de vakonderwijzeressen in de handwerken bedragen per wekelijksch lesuur I. aan de scholen der eerste, der tweede, der derde en der vierde klasse (behoudens het, wat de scholen der vierde klasse betreft, onder II bepaalde) ƒ50. II. aan de scholen der vierde klasse, voor zoover de onderwijzeressen zijn aangesteld voor de hoogste drie leerjaren met opleiding voor het einddiploma, 60.—. Boven de jaarwedden, bedoeld onder I van het eerste lid, wordt voor het bezit van de akte, genoemd onder t van artikel 2 der wet tot regeling van het lager onderwijs, eene jaarlijksche toelage van ƒ50. toegekend, tenzij dat bezit vereischt is voor het geven door de betrokken onderwijzeres van onderwijs in de fraaie handwerken voor meisjes.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 161