Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl. no. 41.
besluit
A. het besluit tot het heffen van opcenten op de
hoofdsom der rijks personeele belasting, vastgesteld
bij raadsbesluit van den 13 November 1897, te
zigen als volgt
onder L° wordt voor 150.gelezen 200.
2° 150.en 200.gelezen on
derscheidenlijk ƒ200.en ƒ260
3° 200.en 250.gelezen on
derscheidenlijk z60.en ƒ320.—
4° 250.en 300.gelezen on
derscheidenlijk ƒ320.— en ƒ380.—.
Sub 5° wordt gelezen als volgt
op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare
huurwaarde meer dan 380.doch niet meer dan
440.bedraagt, 70.
Na sub 5° wordt aangebracht een nieuwe zin
snede, luidende als volgt
6°. op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare
huurwaarde meer dan 440.bedraagt, alsmede op
de aanslagen van hen, die niet naar den grondslag
huurwaarde worden aangeslagen, 75.
II.
te bepalen dat deze wijzigingen in werking treden
den 1 Januari 1920.
B. het besluit tot het heffen van opcenten op de
hoofdsom der rijks personeele belasting vóór 1 Januari
1921 te herzien.
Leeuwarden, den
19
De Raad voornoemd
364
VERORDENING ter uitvoering van de lager
onderwijswet. (Bijlage no. 34).
Aan den Gemeenteraad.
Gelijk U uit bijgevoegd schrijven van heeren
Gedeputeerde Staten zal blijken, geeft dat college
in overweging het aan hen ter goedkeuring toege
zonden besluit Uwer vergadering van 23 September
j.l. tot vaststelling der salarisverordening voor het
lager onderwijs 1919 in dier voege te wijzigen en
aan te vullen, dat:
a. uit artikel 1 het vierde lid, luidende „Indien de
overledene gehuwd was of één of meer minderjarige
kinderen nalaat, wordt aan de weduwe of aan dat
kind of die kinderen een bedrag uitbetaald, gelijk aan
de jaarwedde over een tijdvak van twee weken"
vervalt en
b. in het besluit eene uitdrukkelijke bepaling wordt
opgenomen, omtrent de uitbetaling der jaarwedde aan
de gehuwde onderwijzeres, die hare bevalling tege
moet ziet.
Ten aanzien van het eerste punt wordt opgemerkt,
dat reeds aanstonds bij het opnemen van de betrekke
lijke bepaling in de ontwerp-verordening door ons is
betwijfeld, of dit de vereischte goedkeuring zou weg
dragen, omdat, gelijk Gedeputeerde Staten thans ook
aanvoeren, strijd zou kunnen worden gezien met art.
26 undecies der wet. "Wij meenden evenwel in het
belang van de nagelaten betrekkingen van het per
soneel te moeten trachten de opneming dezer bepaling
te doen goedkeuren, alhoewel wij ons niet verheelden,
dat daardoor het doel van de nieuwe wettelijke sala-
rieëring, n.l. normaliseering der jaarwedden, te loor
zou kunnen gaan. Immers hierdoor zou opnieuw
tusschen gemeenten een wedijver kunnen ontstaan,
om de betrekkingen in de eene gemeente aanlokke
lijker te maken dan in de andere.
Aan het tweede bezwaar van Gedeputeerde Staten
kan worden tegemoet gekomen door in art. 2
van het besluit te doen uitkomen, dat onder ziekte
ook zwangerschap valt te verstaan. In de nu vervallen
verordening kwam evenmin een afzonderlijke bepaling
daaromtrent voor, doch werden deze gevallen met
ziekte gelijk gesteld.
Van deze gelegenheid maken wij tevens gebruik
Uwe aandacht nog voor een paar andere punten te
vragen.
Bij artikel bb van het besluit is bepaald, dat aan
den onderwijzer, die aangewezen is tot plaatsvervanger
van het hoofd der school, eene belooning zal worden
toegekend van 100.'sjaars. Wij meenden, waar
deze belooning ook vroeger werd gegeven, dat de
billijkheid meebracht daarmede door te gaan. Door
den geringen tijd, beschikbaar voor het ontwerpen
van deze verordening, is aan onze aandacht echter
ontgaan het bepaalde bij artikel 26 decies der wet
tot regeling van het lager onderwijs, waarbij o. a.
wordt gezegd, dat hij, die als vast onderwijzer aan
eene school is verbonden en aangewezen wordt voor
tijdelijke waarneming eener betrekking van hoofd,
wordt beloond alsof hij als hoofd vast werd aange
steld. Waar dit artikel alzoo de belooning voor tijde
lijke waarneming van het hoofdschap regelt, achten
wij het niet verdedigbaar daarnaast nog eens een
bedrag voor hetzelfde doel te geven.
Uit de nu vervallen verordening (raadsbesluiten van
14 Januari 1919 en 11 Maart d.a.v.) is niet over
genomen de regeling van de belooning van de gymnas-
tiekonderwijzers, omdat wij oorspronkelijk de meening
waren toegedaan, dat hierop van toepassing was het
tweede lid van artikel 26 novies der wet, waarbij is
bepaald, dat voor het toekennen van eene belooning
voor werkzaamheden buiten den gewonen schooltijd
een verzoek tot de Kroon moet worden gericht. Bij
herlezing van die wetsbepaling zijn wij echter tot de
conclusie gekomen, dat die niet op deze gevallen ziet.
Daar kan niets anders worden bedoeld, dan dat zulk
een verzoek moet worden gedaan in de gevallen, waar
onderwijzers, die als zoodanig en krachtens hun gewone
aanstelling als gevolg van de inrichting van het leer
plan gehouden zijn na den gewonen schooltijd nog
onderwijs te geven. Dit laatste nu is met de hier
bedoelde gymnastiekonderwijzers niet het geval. Dezen
toch ontvangen voor die betrekkingen een afzonder
lijke aanstelling van Uwe Vergadering en worden
voor hunne pensioengerechtigdheid zelfs beschouwd
als gemeente-ambtenaar.
Deze betrekkingen zijn dus volkomen los te be
schouwen van het onderwijzerschaphet zijn z.g.n.
vakonderwijzers, waarop de lager onderwijswet niet
van toepassing is. Het is daarom noodig die regeling
opnieuw vast te leggen, daar de bestaande bij Uw
besluit van 23 September j.l. is ingetrokken. Ofschoon
deze regeling in een afzonderlijke verordening zou
kunnen worden opgenomen, achten wij het ook hier
uit administratief oogpunt gewenscht alles in één
verordening neer te leggen en stellen U daarom voor
deze aangelegenheid alsnog in de bij dit voorstel be
doelde verordening te regelen.
Op grond van het vorenstaande hebben wij dan
ook de eer U voor te stellen te besluiten liet besluit
Uwer vergadering d.d. 23 September j.l. no. 393R/206,
regelende de wijze van uitbetaling der jaarwedden van
de onderwijzers aan de openbare lagere scholen in de
gemeente Leeuwarden, tot regeling van de inhouding
dier jaarwedden bij verlof tot afwezigheid, ter vast
stelling van de huurwaarde voor de vrije woning van
het hoofd van gemeenteschool no. 6 en tot regeling
van de belooning van de vakonderwijzers in de hand
werken en het teekenen, in dien zin te wijzigen en
aan te vullen, dat
a. in den titel der verordening na het woord „hand
werken" wordt ingevoegd „gymnastiek";
365