e no. 43. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden 1919. Artikel 12. Binnen 24 uren na het voor de uitbetaling vast gestelde tijdstip moet de aannemer aan de directie inleveren een door hem gewaarmerkten loonstaat vol gens een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen model, vermeldende alle opgaven, die ter controle van de naleving der ten aanzien van minimum-loon en maximum-werktijd gestelde bepalingen kunnen strekken. Deze opgaven moeten door eiken werkman voor zooveel hem betreft worden ingevuld en onderteekend. In den aanhef van het eerste lid van artikel 12, wordt in plaats van „24 uur", gelezen „2 X 24 uur". Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl no. 48. In het tweede lid wordt in plaats van „worden ingevuld en onderteekend", gelezen „van zijne hand- teekening worden voorzien". Leeuwarden, 19 De Raad voornoemd. WIJZIGING van de verordening op de gemeentelijke bewaarscholen (Ge meentebladen 1916 no. 18 en 1918 no. 32). Aan den Gemeenteraad. Een adres van 25 April j.l. van de afdeeling Leeuwarden van den Bond van onderwijzeressen bij het Fröbelonderwijs met memorie van toelichting, houdende verzoek om de jaarwedden van het onder wijzend personeel aan de openbare bewaarscholen te dezer stede te verhoogen, is bij Uw besluit van 30 April d.a.v. in onze handen om prae-advies gesteld. Adressante voert als beweegredenen daarvoor aan, dat het reeds vroeger bestaande verschil in bezoldiging tusschen het personeel der openbare lagere- en dat van de bewaarscholen door do laatste herziening van de bezoldiging van eerstgenoemd personeel nog aan merkelijk is vergroot, terwijl zij meent, dat de eischen, welke aan het personeel van deze beide inrichtingen van onderwijs worden gesteld, een zoo uiteonloopende salarieeriug allerminst wettigen. Bovendien merkt zij nog op, dat tot hare groote teleurstelling bij de in den loop van dit jaar plaats gehad hebbende herziening van de salarissen van de gemeenteambtenaren en werk lieden het personeel der gemeentelijke bewaarscholen daaronder niet begrepen werd. Uit het hierbij overgelegd advies van de Commissie voor de gemeentelijke bewaarscholen zal U blijken, dat deze de inwilliging van het verzoek voorstaat en wij kunnen ons met de daarvoor door haar aangevoerde gronden in het algemeen goed vereenigen. De Commissie gaat terecht van de veronderstelling uit, dat in verband met het aanhangige wetsontwerp tot wijziging van de wet op het lager onderwijs (no. 428 der Bijlagen van de Handelingen der Staten- Generaal, zitting 1918/1919 met daarbij bohoorendo Nota van Wijziging van 17 September), waarbij o.m. wordt voorgesteld voor de beide laagste leerjaren op de lagere scholen „hulponderwijzeressen" aan te stellen, de betrokking van onderwijzeres aan een bewaarschool vrijwel gelijk is te stellen met die van de hierboven bedoelde hulponderwijzeressen. Ook de eischen van bekwaamheid welke tegenwoordig worden gevraagd voor het met gunstig gevolg afleggen van het examen als onderwijzeres aan een bewaarschool met akte B (hoofdonderwijzeres) loopen heel weinig uiteen mot die, welke blijkens het vorenaangehaalde wetsontwerp zullen worden gesteld voor de betrekking van hulp onderwijzeres. Dat voor deze gelijkstelling alleszins redenen bestaan blijkt bovendien ten duidelijkste uit de door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bij dat wetsontwerp overgelegde memorie van toelichting. Daar toch wordt met be trekking tot dit punt gezegd „Zooals boven bleek, kan ondergeteekende zich vereenigen met het voorstel der Staatscommissie om eene opleiding in het leven te roepen voor een be voegdheid, die in vele opzichten is gelijk te stellen met die, welke nu door de hoofakte wordt verleend. Hij wil echter, in afwijking van het standpunt der Staatscommissie, hiermede niet gezegd worden, die bevoegdheid noodig te achten voor het geven van onderwijs in alle klassen der lagere school. Met name wenscht. hij hier eene uitzondering te maken voor de beide laagste leerjaren. Deze uitzondering steunt op het verband, dat naar zijne meening moet gelegd worden tusschen het be- waarschoolonderwijs en het onderwijs gedurende de eerste twee leerjaren der gewone lagere school. Er bestaat tusschen die beide leerperioden een innerlijke gelijksoortigheid, die vooral een gevolg is van de psychologische en physiologische eigenaardigheden van de kinderen, die in dat tijdvak het onderwijs volgen. Alle ouderwijsmannen erkennen tegenwoordig op grond daarvan den nauwen samenhang tusschen die beide deelen van het onderwijs. En al is het dan ook niet mogelijk overal en steeds het bewaarschoolonderwijs aan het onderwijs op de gewone lagere school te doen voorafgaan, de wenschelijkheid daarvan dient in elk geval uitdrukking te vinden in de wet en maatregelen ter bevordering van dien samenhang behooren te worden genomen. Dit kan geschieden door gelijke bevoegdheid te eischen en voldoende te achten voor het onderwijs, te geven aan kinderen van hun vierde tot hun achtste levensjaar." Waar deze beide betrekkingen dus zoo geheel parallel loopen, bestaat er volgens ons geen aanleiding, en dienaangaande verschillen wij dus van gevoelen met de Commissie voor de bewaarscholen, om de bezoldiging van het onderwijzend personeel aan de bewaarscholen in het bezit van vorengenoemde akte B lager te stellen dan die van de hulponderwijzeressen aan de lagere scholen. De jaarwedden van die hulponderwijzeressen zullen volgens het wetsontwerp in de gemeenten der eerste klasse bedragen bij een diensttijd van minder dan 2 dienstjaren 2 en meer, doch minder dan 4 dienstjaren 4 6 n tt it it ii u n 6 II 1! II II II 1! 8 II 1! II II II II 10 en meer dienstjaren Opgemerkt wordt, dat in het wetsontwerp oorspron kelijk de in het advies van de commissie voor de bewaarscholen genoemde bedragen waren voorgesteld. Aangezien onze gemeente thans is ingedeeld in de tweede klasse, waardoor de bovengenoemde bedragen moeten worden verminderd met 4 °/o afgerond naar boven in volle sommen van f 10.zal de jaarwedde van een hulponderwijzeres aan eene gewone lagere school in deze gemeente, al naar gelang van het aantal dienstjaren, bedragen 870.f 1010. 1160.—, 1300.—, 1440.— of 1640.—. 900.— 1050.— 1200.— 1350.— 1500.— 1700.— 368 869

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 185