Bijlage tot het verslag der handelingen vau don gemeenteraad van Leeuwarden, 1919.
"Waar wij, zooals hiervoren reeds op grond van
daarbij aangevoerde feiten is opgemerkt, de meening
zijn toegedaan, dat de bezoldiging van het onder
wijzend personeel aan de bewaarscholen met akte B
gelijk dient te zijn aan die van de hierbij bedoelde hulp
onderwijzeressen, zouden wij, in dien gedachtengang,
aan Uwe Vergadering moeten voorstellen de belooning
van het eerstbedoelde personeel te regelen overeen
komstig do in het vorig lid opgenomen bedragen.
Wij vinden het evenwel gewenscht die regeling
eenigszins anders te doen luiden en wel in dien zin,
dat het minimum van f 870.wordt gebracht op
1100.met vijf tweejaarlijksche verhoogingen van
100.waardoor het maximum op f 1600.komt,
in plaats van op 1640.dus ongeveer gelijk met
dat van de bovenbedoelde hulponderwijzeressen en
waarin is begrepen de hierna bedoelde toelage van
100.voor het bezit van de akte B.
De thans genoten wordende toelagen van 100.—
en 50.'s jaars voor het bezit onderscheidenlijk
van de akte B. (hoofdonderwijzeres) en een der
diploma's A. of B. voor handenarbeid, meenen wij,
evenals de commissie, te moeten handhaven.
Daar verreweg het grootste gedeelte van het
personeel in het bezit is van de genoemde akte B.,
zal de totale belooning voor die onderwijzeressen dus
loopen tot 1600.ongeacht dan nog de eventueele
toelage van f 50.'s jaars voor het bezit van een
der diploma's voor handenarbeid.
Naar onze overtuiging wordt bij aanneming van
ons voorstel voor de onderwijzeressen een alleszins
bevredigende salarisregeling verkregen.
Wij deelen het gevoolen van de commissie, dat de
bestaande marge van ƒ500. - tusschen de salarieering
der onderwijzeressen en de hoofdonderwijzeressen
dient te worden gehandhaafd.
De jaarwedde van de hoofdonderwijzeressen dient
derhalve gesteld te worden op 1600. welke wordt
vermeerderd met vijf tweejaarlijksche verhoogingen
van 100. waardoor als maximum na tien dienst
jaren als hoofdonderwijzeres wordt bereikt 2100.
Dit bedrag wordt eventueel nog verhoogd met 50.
's jaars voor het bezit van een der vorengenoemde
diploma's voor handenarbeid.
Met de door de commissie aangevoerde redenen
voor de door haar voorgestelde verhooging van de
belooning van de oppassters van 300.tot ƒ400.—
kunnen wij ons vereenigen.
Door de commissie wordt ten slotte nog voorge
steld om de bij de laatste wijziging van de verorde
ning op de gemeentelijke bewaarscholen (gemeenteblad
1918 no. 32) op haar advies toegekende toelage van
100.'s jaars aan kweekelingen in het bezit der
akte A., weder in te trekken. Aangezien zij (de
commissie) mededeelt, dat tot heden van de nood
zakelijkheid van toepassing van die bepaling nimmer
is gebleken, achten wij het met haar gewenscht deze
weder te doen vervallen. Ook wij zijn van oordeel,
dat mocht inderdaad van de diensten van die kweeke
lingen gebruik moeten worden gemaakt, deze hulp
niet met het onbeduidende bedrag van 100. doch
ten minste met het aanvangssalaris van een onder
wijzeres moet worden beloond. Wij stellen ons dan
ook voor dienovereenkomstig te handelen bij het be
noemen van tijdelijk personeel, waartoe het laatste
lid van artikel 6 der verordening ons de bevoegd
heid geeft.
Bij deze gelegenheid wenschen wij nog even stil te
staan bij den opleidingscursus voor kweekelingen bij
het bewaarschoolonderwijs. Als gevolg van een daar
toe strekkend verzoek van het Departement Leeuwar
den van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen,
werd, op ons voorstel, bij besluit Uwer Vergadering
van 23 September j.l. het op de gemeente-begrooting
voor 1919 uitgetrokken subsidie voor dien cursus met
900.verhoogd en gebracht op 1950.zulks
in verband met hoogero salarissen voor het onderwij
zend personeel aan dien cursus. Het Departement
verzocht daarbij tegelijk, om den cursus over te nemen
en van gemeentewege te exploiteeren.
Uit de aan te bieden ontwerp-begrooting voor
1920 zal U blijken, dat wij U voorstellen het
subsidie voor dat dienstjaar op 2000.— te be
palen. Wij willen U echter reeds thans mededeelen,
dat het geenszins in onze bedoeling ligt daarmede in
volgende jaren door te gaan. Waar thans de sala
rissen van het onderwijzend personeel aan de bewaar
scholen op een peil worden gebracht, gelijk aan dat
van de bij het wetsontwerp tot wijziging van de lager
onderwijswet bedoelde hulponderwijzeressen, achten
wij het niet meer verdedigbaar bovendien nog uitga
ven uit de gemeentekas te doen voor de opleiding
van dat personeel. Vroeger, toen de salarissen meer
beschouwd moesten worden als een soort tegemoet
koming, was dit een ander geval. Wij zijn dan ook
van gevoelen, dat het personeel aan de bewaarscholen
evenals zulks met het personeel aan de gewone lagere
scholen het geval is, voor de noodige opleiding zelf
heeft te zorgen. En voor dit laatste nu zal, zooals
blijkt uit de door den Minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen bij het meeraangehaald wets
ontwerp overgelegde memorie van toelichting, zeer
waarschijnlijk binnen niet te langen tijd gelegenheid
worden gegeven.
Deze (de Minister) zegt daarin toch o. m.
„Voor de opleiding dor hulponderwijzeressen, die
in de bewaarscholen en de laagste klassen der lagere
school onderwijs zullen moeten geven, acht onderge-
teekende de geprojecteerde kweekschool niet noodig.
Daarvoor kunnen eenvoudiger opleidingsinrichtingen
in het leven worden geroepen".
Het is dan ook op grond van deze uitlating van
den Minister, dat wij voorloopig met het geven van de
bedoelde subsidie wenschen door te gaan. Daardoor
toch bestaat er misschien kans, dat die cursus hier
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Aïijl. 110.
blijft behouden, omdat er wellicht voor gevoeld wordt
de overeenkomstige cursussen, welke reeds bestaan,
zooveel mogelijk intact te laten, al zullen deze waar-
BESTAANDE REDACTIE.
Art. 7, laatste lid.
In bijzondere gevallen, bij gebrek aan personeel in
voldoenden getale, kunnen ook leerlingen uit het
hoogste leerjaar van den alhier gevestigden cursus
tot opleiding van onderwijzeressen bij het bewaar
schoolonderwijs, die haar zeventiende levensjaar hebben
voleindigd, al dan niet zonder belooning of kweeke
lingen in het bezit der akte A, tijdelijk met de werk
zaamheden van onderwijzeres worden belast.
Art. 12, le lid.
De jaarwedden bedragen
a. van de hoofdonderwijzeressen bij een diensttijd
als zoodanig van
minder dan twee jarenf 1000.
twee en meer, doch minder dan vier jaren 1050.
vier en meer, doch minder dan zes jaren 1100.
zes en meer, doch minder dan acht jaren 1150.
acht en meer, doch minder dan tien jaren 1200.
tien en meer jaren1250.
b. van de onderwijzeressen bij een dienst
tijd als zoodanig van
minder dan twee jaren500.
twee en meer, doch minder dan vier jaren 550.
vier en meer, doch minder dan zes jaren 600.
zes en meer, doch minder dan acht jaren 650.
acht en meer, doch minder dan tien jaren 700.
tien en meer jaren
c. van de oppasster
Art. 12, laatste lid.
schijnlijk dan ook aan eene reorganisatie onderhevig zijn.
In verband met het bovenstaande hebben wij de
eer U voor te stellen te besluiten
1. de verordening op de gemeentelijke bewaar
scholen (gemeentebladen 1916 no. 18 en 1918 no. 32)
te wijzigen als volgt
I.
In het laatste lid van artikel 7 vervallen de
woorden „al dan niet zonder belooning of kweeke
lingen in het bezit der akte A".
750.—
II.
Het eerste lid van artikel 12 wordt gelezen
De jaarwedden bedragen
a. van de hoofdonderwijzeressen bij een diensttijd
als zoodanig van
minder dan twee jaren1600.
twee en meer, doch minder dan vier jaren 1700.
vier en meer, doch minder dan zes jaren 1800.
zes en meer, doch minder dan acht jaren 1900.
acht en meer, doch minder dan tien jaren 2000.
tien en meer jaren2100.
b. van de onderwijzeressen bij een diensttijd als
zoodanig van
minder dan twee jaren1000.
twee en meer, doch minder dan vier jaren 1100.
vier en meer, doch minder dan zes jaren 1200.
zes en meer, doch minder dan acht jaren 1300.
acht en meer, doch minder dan tien jaren 1400.
tien en meer jaren1500.
400.-
300.— c. van de oppasster
III.
Aan de kweekelingen in het bezit der akte A wordt
een toelage, berekend naar ƒ100.per jaar, verleend.
Het laatste lid van artikel 12 vervalt.
2. te bepalen, dat deze wijzigingen in werking
treden den 1 November 1919.
Leeuwarden, 23 October 1919.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
370
371