Bijlage no. 48.
5
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Pijl no. 48.
OPRICHTING eenar school voor achterlijke
kinderen (bijlagen nos. '28, 36 en 44).
Aan den Gemeenteraad.
Op de bij ons voorstel tot oprichting van eene
school voor achterlijke kinderen (bijlage no. 28) onder
A opgenomen ontwerp-verordening voor die school
werden door Uwe medeleden, de hoeren L. Zandstra
en K. de Boer, en S. Dijstra, amendementen ingediend,
welke onderscheidenlijk zijn opgenomen in bijlagen
nos. 36 en 44 tot het verslag van 's Raads handelingen.
Ten aanzien van de door eerstgenoemden ingediende
amendementen wordt opgemerkt, dat als gevolg van
liet in Uwe vergadering van 28 October j.l. uitge
sproken principe, dat aan deze school een hoofd zal
komen te staan zooals in ons voorstel bedoeld, onder
scheidene dier amendementen daardoor als vervallen
kunnen worden beschouwd en waaromtrent dus geen
nadere beschouwingen zouden behoeven plaats te
hebben. Dit is het geval met de voorgestelde redactie
veranderingen in artikel 2, 4e lid, artikel 8, 2e lid,
artikel 6, Ie lid en 2e lid (ged.), artikel 11 en voor
een deel ook in de artikelen 7, 9, 12, le lid en artikel
14, le lid.
Het amendement op het vijfde lid van artikel 2
heeft ons aanleiding gegeven thans voor te stellen
dat lid in dier voege te wijzigen, dat het hoofd over
een bij ons in te dienen voorstel tot verwijdering van
een leerling van de school vooraf den schoolarts en
den betrokken onderwijzer hoort.
Op het behoud van het laatste lid van artikel 4
meenen wij, in het belang van het onderwijs aan de
school, prijs te moeten blijven stellen, omdat ons ge
bleken is, dat verordeningen in andere gemeenten,
alwaar ook zulk een school bestaat, eveneens die
bepaling bevatten. Wij meenen hieruit te mogen con-
cludeeren, dat de praktijk waarschijnlijk bewezen heeft,
dat het gewenscht kan zijn die vakken mede te onder
wijzen. In alle goval is het voorschrift facultatief,
zoodat, indien dit noodig blijkt, de hier bedoelde vak
ken van het leerplan kunnen worden geschrapt.
Voor de voorgestelde verandering in het eerste lid
van artikel 5 verwijzen wij naar het hierna medege
deelde betreffende de amendementen-Dijstra.
Met eene wijziging van het tweede lid van artikel 6,
waardoor het bezit van een der daar genoemde diploma's
vereischt zal worden, kunnen wij ons vereenigen.
Dit is evenwel niet het geval met het amendement
op het laatste lid van dit artikel. De ..Regelen, in
acht te nemen bij het toekennen van Rijkssubsidie
ten behoeve van gemeentelijke en bijzondere scholen
voor zwakzinnigen", (omschreven bij circulaire van
den Minister van Binnenlandsche Zaken van 12
Februari 1909 no. 1264), eischen, dat op elk 16-tal
leerlingen een leerkracht wordt aangesteld daarbij
is dus van de veronderstelling uitgegaan, dat het
ondorwijs dan vruchtdragend zal zijn, zoodat het ons
niet noodig voorkomt daarin verandering to brengen.
Naar is gebleken bedraagt ook elders dat getal 16.
Wij vinden het echter wel gewenscht in bedoeld lid
duidelijker te laton uitkomen, dat het maximum getal
leerlingen per klasse 16 bedraagt en stellen U dan
ook voor het artikel dienovereenkomstig te wijzigen.
Mocht later blijken dat het belang van het onderwijs
eischt dat dit getal verminderd wordt, dan zal het
wel geen nader betoog behoeven, dat wij daarvoor
de noodige maatregelen zullen treffen. Waar alzoo
naar onze meening van vermindering van het getal
leerlingen per klasse nog niet de wenscholijklieid is
gebleken, meenen wij aanneming van dat amendement
te moeten ontraden. Aanneming daarvan toch brengt
vermeerdering van kosten mede, omdat, althans in
de toekomst, meer leerkrachten zouden moeten worden
aangesteld. Het vanwege do gemeente te brengen finan-
cieele offer voor deze school is reeds beduidend, zoodat
wij ons niet verantwoord achten dit nog op te voeren,
indien de wenschelijkheid, laat staan noodzakelijkheid,
daarvan niet is geblekon.
De voorgestelde verandering in het eerste lid van
artikel 13 is niet duidelijk. Dat do daarbij bedoelde
verhoogingen zullen worden toegekend overeenkomstig
de bepalingen der verordening is eigenlijk vanzelf
sprekend.
Het tweede en derde lid van dat artikel meenen
wij te moeten blijven handhaven. Het komt ons niet
wenschelijk voor die leden en het verdere gedeelte
van dat artikel overeenkomstig het ingediende amen
dement te wijzigen. Met het steeds en te allen tijde
toekennen van eene verhooging, ook al doen er zich
omstandigheden voor, welke het niet-toekennen daar
van alleszins zouden wettigen, zou een onbillijkheid
worden geschapen tegenover andere in dienst der
gemeente zijnde personen. Ook in de Lager Onder
wijswet is eene bepaling opgenomen dat eene ver
hooging voor de daarbij bedoelde onderwijzers kan
worden ingehouden.
Wij gevoelen er echter wel voor, om de verhoo
gingen overeenkomstig de daaromtrent in de gewijzigde
Lager Onderwijswet voorkomende bepalingen te laten
ingaan met den eersten dag der maand, waarin daarop
aanspraak is verkregen. Op dit punt zal dan, althans
in vele gevallen, nog iets verder gegaan worden dan
het voorgestelde amendement wil.
Door het in het vierde lid opgenomene in het
voorafgaande lid te verwerken, kan het eerstaange-
haalde komen te vervallen.
De voorgestelde wijzigingen in het derde en vierde
lid van artikel 14 ontmoeten bij ons eveneens bezwaar.
Waar wij, zooals U straks zal blijken, voor de regeling
van de jaarwedden van het onderwijzend personeel
aan deze school de rijksregeling, vermeerderd met een
zeker bedrag, wenschen te volgen, schijnt het op
grond daarvan eveneens gewenscht voor de belooning
van de in het derde lid bedoelde tijdelijke onderwijzers
385