158 159 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. die uitkomst weer volkomen kunnen wijzigen. In de praktijk zou dit beteekenen nu eens wèl de mogelijk heid om beide functiën aan één persoon op te dragen zonder schade voor het een en ander, dan weer, bij het combineeren van beide functiën, schade voor het een en ander. Naar onze meening kunnen theorieën over geschikt heid, de zelfstandigheid, de blijmoedigheid, de bekwaam heid van het onderwijzend personeel, over den aard van het onderwijs, over de nieuwe roeping der school, over de geaardheid van het kind en wat dies meer zij, geen antwoord geven op de door ons gestelde kwestie, n.l. die of beide functiën van klasseonder wijzer en hoofdschap kunnen worden gecombineerd, dan wel of het terwille van een goede vervulling beter is ze te scheiden. Alleen door het volle gewicht toe te kennen aan de eischen der praktijk zal het mogelijk zijn tot een aannemelijke beslissing te komen. In dit verband heeft het stellig groote beteekenis na te gaan op welke wijze de eischen zich hebben laten gelden tegenover de werkelijkheid. In de meeste plattelandsscholen, die beneden een aantal van 6 leslokalen blijven, heeft de combinatie van hoofdschap en klasseonderwijzer niet zóó overwegende bezwaren opgeleverd, dat scheiding van beide functiën nood zakelijk bleek te zijn. Daar dus geen ambulant hoofd. In onze gemeente zijn eenige scholen van het bijzonder onderwijs, waar het getal leslokalen eveneens blijft beneden de zoo pas aangenomen grens. Ook daar zijn hoofdschap en klasseonderwijzerschap ge combineerd. Een der hoofden eener bijzondere school hier ter stede, die aan het hoofd geplaatst is van een school met zes lokalen cn voor zijne rekening boven dien had het onderwijs aan twee leerjaren, ondervond van deze combinatie zóó zeer de bezwaren, dat hij tegenover een dor leden onzer Commissie, commissaris dier school, moest erkennen geen gelegenheid te hebben zich behoorlijk op de hoogte te stellen van de aaneensluiting der verschillende leerjaren en van de werkwijze zijner onderwijzers. Een ander hoofd eener bijzondere school heeft voor zijne komst in deze gemeente het ambulantisme met woord en geschrift bestreden. Hij aanvaardde zijne dubbele functie als hoofd en als klasseonderwijzer aan een groote school met volle instemming. Eenige jaren later bleek de combinatie zóó bezwarend, dat hij die dubbele taak niet kon blijven vervullen. Hij geeft thans 16 lesuren in de week in verschillende klassen, houdt 10 uur vrij cn kan nu zijn taak naar wensch vervullen. Onder de thans fungeerende hoofden van openbare scholen in deze gemeente zijn er, die vroeger de combinatie van hoofd en klasseonderwijzer alleszins mogelijk en wensc-helijk achtten. Zij hebben sinds dien ervaren wat een goede vervulling van de taak als hoofd meebrengt en zijn van hunne vroegere meening bekeerd. Een der jongere hoofden verklaarde onlangs aan een der leden onzer Commissie, dat hij de taak van klasseonderwijzer in vele opzichten prefereert boven die van hoofd eener groote schooler dien tengevolge ernstig over gedacht had een werkkring te zoeken aan een der scholen M. U. L. O. hier ter stede, maar terwille van de financiëele gevolgen van dat voornemen afgezien had. Combinatie van beide functiën aan scholen, als die te Leeuwarden acht hij onuitvoerbaar, omdat de eene functie er terwille van de andere ernstig onder zou lijden. Een hoofd eener groote bijzondere school hier ter stede heeft ter wille van financiëele besparing, noodig wegens den druk der tijden, tot twee keer toe voor geruimen tijd achtereen, een keer voor den tijd van een jaar, de functiën van hoofd- en klasseonderwijzer gecombineerd in overleg met het bestuur der school, „Nu echter met Mei 1918 't uitzicht op vrede nog „weer duister was, besloot 't Bestuur weer, dat ik „ambulant moest zijn", aldus de schriftelijke mede- deeling van dat hoofd. Zou het teveel zijn er aan toe te voegen„de bezwaren aan de combinatie van „beide functiën bleken te groot" Deze enkele voorbeelden uit de werkelijkheid ge nomen stellen naar onze meening duidelijk in 't licht dat afschaffing van ambulantisme voor de onderwijs toestanden in Leeuwarden niet anders dan tot schade van beide functiënklasseonderwijzer en hoofdschap, zou kunnen geschieden. Blijft nog over de andere zijde van het vraagstuk of behoud van het ambulantisme niet nog grooter schade zal veroorzaken aan het lager onderwijs hier ter stede. Uit het hierboven aangevoerde kan reeds gebleken zijn, dat het ambulantisme al zeer belemmerend en nadeelig moet werken op het onderwijs, als dit tot de conclusie moet leiden, dat ondanks de nadeelen, die afschaffing zeker zal opleveren, toch tot dien maat regel zal moeten geadviseerd worden, omdat behoud van het ambulantisme nog grooter kwaad blijkt te zijn. Bij het onderzoek van dit deel van het vraagstuk zullen we opnieuw voor een oogenblik het woord laten aan hen, die vóór afschaffing van het ambulan tisme zijn. Zij hebben niet verzuimd de fouten en gebreken van het ambulantisme breed uit te meten. Het bovengenoemde rapport vau de afdeeling Leeuwarden van den Bond van Ned. Onderw. vat zijn breed betoog vóór afschaffing ten slotte aldus samen: Kort resumeerende, hebben wij dus betoogd, dat het Ambulantisme, zelfs in zijn gelukkigste toepassing, zooals het ons bij deze geheele be schouwing voor oogen zweefde I. verouderd is en overbodig II. schadelijk voor opvoeding en onderwijs III. de verhouding in de school zeer ongunstig beïnvloedt IV. zijn nut niet heeft kunnen bewijzen, terwijl Y. de bezwaren tegen afschaffing o. i. tegen over de voordeelen in het niet zinken. Indien ook slechts een deel dezer conclusiën op Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl. no. 7. eenigszins afdoende wijze gestaafd werd door het voorafgaande betoog, dan zou het eind-oordeel onzer Commissie zeker minder eenstemmig geweest zijn, dan nu gebleken is. De waarheid gebiedt evenwel hier te constateeren, dat het rapport naar het oordeel onzer Commissie daarin allerminst geslaagd is, zoodat het in onze Commissie van verschillende kanten ernstig bestreden werd en daar geen enkelen verdediger heeft kunnen vinden, behalve in het bovenbedoelde lid, dat een afzonderlijke nota aan dit advies heeft toege voegd. Het is ondoenlijk en naar wij meenen eveneens overbodig op alle slakken, die wij in het rapport, '25 folio's, aantroffen, zout te leggen. Wij zullen ons moeten bepalen tot enkele aanhalingen ter adstructie van ons oordeel. 1. „En nu het ambulantisme. Deugt het of deugt „het niet? Wanneer wij ons een oogenblik suggereer- „den niet te staan midden in den strijd, maar op een „behoorlijken afstand, dan zou een eenvoudige waar neming het antwoord geven. Wij zouden opmerken, „dat (voor zoover ons bekend) alle onderwijzers, die „dagelijks contact hebben met het Ambulantisme, er „als één man tegen zijn. Dat verschijnsel zou ons „herinneren aan de scheikunde, waar volgens een veel „toegepaste methode de identiteit of de eigenschappen „eener stof worden vastgesteld enkel op grond van „verschijnselen, die zich voordoen bij aanraking met „andere stoffen. De methode is dus „wetenschappelijk" „en moest eigenlijk bij een zoo zuivere en scherpe „reactie reeds tot de conclusie leiden hier is rede- .neereeren overbodig de feiten spreken." De „waarneming" hier bedoeld van uit een denk beeldig standpunt zou een andere moeten zijn dan stellers van dat rapport meenen. Alle onderwijzers, die dagelijks contact hebben met het Ambulantisme zijn er niet als een man tegen Reeds voor het onderwijzend personeel van Leeuwarden geldt de juistheid van de bewering van den Bond niet. Een lid der afdeeling Leeuwarden van het Ned. Onderwijzers Genootschap schrijft ons „Verleden zomer is op de Algemeene Verga dering van het N. O. G. met groote meerderheid „van stemmen de wenschelijkheid uitgesproken „van het afschaffen van het ambulantisme en „het aanstellen van een reserve-leerkracht aan „iedere school. Door die uitspraak is onze afdee ling gebonden in haar antwoord op Uw vraag „in denzelfden geest te adviseeren, wat volstrekt „niet wil zeggen, dat alle leden der afdeeling „Leeuwarden persoonlijk daarmee accoord gaan. „Dat er een belangrijke minderheid is, die er anders „over denkt, weet ik, en" Wij nemen gaarne aan, dat stellers van het rapport van de afd. Leeuwarden van den Bond zulks niet „bekend" was, maar dit neemt niet weg, dat zij zich met hunne beweringalle onderwijzers enz. aan laakbare overdrijving schuldig maken. In het voorafgaande maakten wij er reeds opmerk zaam op, dat bekeeringen van tegenstanders van het ambulantisme niet zeldzaam zijn, zoodra inderdaad de eischen van het hoofdschap gekend worden. Leerzaam is dit tevens om te geraken tot het inzicht der fout, door stellers van het rapport gemaakt, in hun beroep op een methode aan de scheikunde ontleend. Volgens stellers mag worden aangenomen, dat de aanraking tusschen onderwijzers en ambulantisme de eigenschap pen van het laatste reeds vaststelt, evenals in de scheikunde zekere eigenschappen eener stof zich laten onderkennen bij aanraking met een andere. De verge lijking met scheikunde gaat erg mank, omdat hier alleen het oog wordt gevestigd op de reactie naar ééne zijde (de klasse-onderwijzers) niet op die naar andere zijden (school, autoriteiten, ouders). Niemand tracht in de scheikunde een stof te identiriceeren door hare reactie op één andere, of op één groep van ver wante stoffen, maar wel door hare reactie op allerlei verschillende stoffen. Deze „wetenschappelijke" methode is dus geheel anders dan die in het rapport van den Bond toegepast. Dat stellers van het rapport dit voorbij gezien hebben, pleit evenmin voor hun schei kundig inzicht, als voor de juistheid van hunne conclusie „hier is redeneeren overbodigde feiten spreken". II. „Het ambulantisme is een instelling, die in haar „wezen gebaseerd is op toestanden, waaraan wij sedert „lang ontgroeid zijn en (is) als zoodanig verouderd en overbodig „Meer dan een halve eeuw geleden werkte een „bevoegd „schoolmeester" met eenige handlangende „jongelui in één groot lokaal samen. Hij was de leider, „de man van het vak, bij hem berustten initiatief en „uitvoeringhij had enkel hulp noodig wegens het „veelal enorme aantal leerlingen dat hij voor zijne „rekening had. Uit dien toestand is geleidelijk de „tegenwoordige voortgekomen. De „hulpen", al doende „door den meester gevormd, werden vervangen door „personen, die althans eenige opleiding hadden genoten „in plaats van krullenjongens kwamen voortaan „gezellen den winkel binnen. Of deze nieuwbakken „mannen van 't vak" zelfstandig zouden kunnen werken, „moest nog blijken. En toen na de Wet van '78 het „aantal scholen zich aanmerkelijk uitbreidde, scheen „het dat men huiverig was, om met het oude materiaal „den nieuwen tijd in te gaan en gepaste voorzorgen „noodzakelijk achtte (leesen men achtte gepaste „voorzorgen noodzakelijk). En daar kwam het Ambu- „lantisme de scholen binnenGoed en wel „wordt ons toegevoegd, dien ouden patriarch hebben „we niet meer noodig, maar hoe zat dat ook weer „met die gezellen, kunnen die nu geheel zelfstandig „werken? Is hun opleiding voldoende? Neen, helaas! „die opleiding deugt nog niet, op verre na nietal „is misschien eenige vooruitgang te constateeren. „Maar niemand zal ontkennen, dat het onderwijzers-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 80