160 161 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. corps van heden toch des ondanks een heel ander „aanzien (leesaanzijn) heeft dan 30 of 40 jaar „geleden. Het toont zeker in de praktijk wel zooveel „aanpassingsvermogen en beroepsliefde, dat men mag „beweren, dat het in den nieuwen toestand is ingegroeid. „Onmogelijk is het te blijven gelooven, dat een school hoofd boven zijn omgeving uitsteekt als een toren „boven nederige dorpswoningen. Geen wonder trouwens „heeft hij niet dezelfde opleiding genoten, terwijl vaak „meerdere leden van 't personeel in bevoegdheid hem „voorbijstreefden De aanhaling is lang en vermoeiend, maar kon be zwaarlijk korter gemaakt worden als men de zonder linge historische beschouwingen, waarmee stellers van het rapport het ontstaan van het ambulantisme willen verklaren, in 't licht wenscht te stellen. Het kan den aandachtigen lezer niet ontgaan zijn, dat in dat betoog eenige onjuistheden voorkomen. Immers niet de uitbreiding van het getal scholen, tengevolge van de Wet van '78, heeft het ambulantisme te voorschijn geroepen, maar dit heeft zijn ontstaan te danken aan de eischen, welke de wet stelde aan den bouw en de inrichting der scholen en aan de beperking van het getal leerlingen per klasselokaal. Evenmin zal het zijn aandacht ontgaan zijn, dat de schets van don toestand van voor 30 of 40 jaar een anachronisme is. Immers de Wet van '57 had reeds een einde gemaakt aan den toestand van den school- patriarch met „hulpen", die het al doende leerden". Mocht er in '78 en de eerstvolgende jaren daarna nog iets aanwezig geweest zijn van de vroegere verhou dingen tusschen hoofd- en hulponderwijzers, dan had dat zich ook zonder die nieuwe wet onmogelijk kunnen handhaven in de evolutie van het onderwijs en was het ten ondergang gedoemd. Het ambulante hoofd van dezen tijd nog te beschouwen als de voortzetting van „den ouden schoolpatriarch" van uit de 1ste helft der der 19de eeuw en vroeger, getuigt van een volkomen onjuist inzicht. De veranderingen in aard en wezen van „den man van liet vak" zijn voorzeker niet minder groot dan die van „krullonjongen" tot „gezel". Misleidend is daarom ook de voorstelling, alsof het hoofd boven zijn onderwijzers zou worden geacht uit te steken als de toren boven de nederige dorpswoningen het verschil in grootte, uit de positie voortspruitende, is inderdaad niet grooter dan „een hoofd". Verliest het hoofd dit uit het oog, dan maakt hij zich schuldig aan dezelfde overschatting, als de onderwijzer doet, die zich de gelijkwaardige beschouwt van het hoofd, omdat hij „dezelfde opleiding heeft genoten" of wel het hoofd in „bevoegdheid voorbij streefde". Naar onze meening mag aan „het historisch betoog", dat stellers van het rapport hebben gegeven, al even weinig waarde toegekend worden als aan de boven gewraakte toepassing der methode aan de scheikunde ontleend ter bepaling van de eigenschappen van het het ambulantisme. Ten slotte een derde aanhaling uit dat gedeelte van het rapport, waarin zeker het belangrijkste onder deel van het vraagstuk behandeld is. III. „En dus het hoofd controleert. En nu moet „de zwakke zijde van 't stelsel onverbiddellijk tot „uiting komen. Want waarin bestaat die controle'? „Waarin kan 't anders zijn, dan te constateeren of „gegeven voorschriften worden nageleefd en welke ^,de resnltaten zijn van des onderwijzers arbeid „We splitsen dus onze beschouwing in tweeën: „over voorschriften en resultaten en beginnen met „de eerste. „Hoewel van huis uit nuttig en noodig, kunnen zij „bij te ruime of niet oordeelkundige toepassing ver derfelijk worden. En nu vertoont het Ambulantisme „allerwege de neiging om zich in dit opzicht te buiten „te gaan „Teekenend in overeenstemming met onze bewering „omtrent de neiging der ambulanti is ook het ver schijnsel, datwij allen kennen als „de vermethodieking" „der lagere school en dat nog steeds zijn schadelijke „nawerking doet gevoelenhet meest in ambulant „beheerde scholen, waar het vooral zijn oorsprong „nam en ook het weligst tierde „En nu de voornaamste strekking der controlehet „waken over en bevorderen van de resultaten. Dit is „op zich zelf zeer prijzenswaardig, althans wat de „bedoeling aangaat, doch het houdt geen rekening „met de kwaliteit der begeerde vruchten. Uit den „aard der zaak komen hier alleen in aanmerking de „uiterlijk zichtbare resultaten en dan bij voorkeur in „een vergelijkbaren en dus „meetbaren" vorm. De „controleur gaat op zoek en let vooral op wat de „leerling zwart op wit weet te presteeren op een „gegeven oogenblik. Dit is misleidend, gezien de „enorme moeilijkheid van het schriftelijk weergeven „voor kinderen, ook al hebben ze de behandeling van „eenig onderwerp met vrucht gevolgd en ondergaan. „Ieder onzer weet, hoe b.v. het aanhooren eener „wetenschappelijke lezing ons ontwikkelt en hoe „tallooze indrukken van dien aard iemand tot ont wikkeld mensch kunnen vormen, zonder dat hij op „eenig punt met succes ook maar het eenvoudigste „examen zou kunnen doen." Het gewicht der hier behandelde onderwerpen eischt volle aandacht en scherpe ontleding. Controle op de naleving van gegeven voorschriften en op de resultaten van des onderwijzers arbeid, ziedaar „des Pudels kern" ook naar de meening van de stellers van dit rapport. Voorschriften zijn nuttig en noodighet waken over en het bevorderen van de resultaten is op zich zelf zeer prijzenswaardig, aldus het rapport, maar onmiddellijk daarop volgt een breed voerig betoog, om in het licht te stellen, dat een ambulant hoofd niet de bekwaamheid en de geschikt heid heeft, of zóó hij die al bezeten heeft, haar weldra verliest, voor de uitoefening van de noodige en nuttige controle. Reeds de ernst der hier ingebrachte be Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1919. Bijl. no. 7. schuldiging eischt nauwkeurige toetsing van de aan gevoerde argumenten. Tot staving wordt aangevoerd 1. „het ambulantisme werkt als een rem op den „opkomenden drang om te geraken tot school- „toestanden, die het mogelijk maken, dat de „opvoeder in de klas zich een atmosfeer schept „van wederzijdsch vertrouwen, toewijding en liefde, „een atmosfeer, waarin het verstandelijke tot „zijn recht komt, ja, maar in de eerste plaats „het gemoed spreekt. „Een controleerend ambtenaar kan op dit terrein „niet alleen niet den minsten invloed ten goede „uitoefenen, noch zelfs de resultaten in een voor „rapport bruikbaren vorm noteeren, doch wat „hij wèl kan, dat isdoor het bloote feit zijner „herhaalde verschijning op gegeven oogenblikken „de atmosfeer verstoren en den indruk van een „vruchtbaar moment uitwisschen. Hier kan alleen „bezielend werken door zijn voorbeeld een „zedelijk hoogstaand persoon, die daartoe echter „niet de rol mag vervullen van hinderlijk toe schouwer, doch die zélf een deel van de taak „en bij voorkeur het zwaarste op zijn schouders „heeft. Dit geestelijk leiderschap kan dan ook „zoowel aangetroffen worden in den persoon van „een klasseonderwijzer, als in dien van een hoofd, „doch nimmer in een ambulant schoolhoofd dat „feitelijk buiten de praktijk staat, ook al geeft „hij per week een uur les in sommige klassen" '2. de wijze waarop de controle wordt uitgeoefend (boven aangehaald) 3. de neiging van het ambulantisme tot handhaving en bevordering van de „vermethodieking" van do lagere school (zie het boven aangehaalde). Bij aandachtige lezing van het onder 1 aangevoerde, zal het in 't oog springen, dat 't volgens hen elke controle verlammend moet werken op „den opkomen den drang". Hier kan allen bezielend werken, een zedelijk hoogstaand persoon, die daartoe niet mag vervullen de rol van hinderlijk toeschouwer. Contro leeren wordt hier vereenzelvigd met hinderlijk toeschou wen werken in eigen klasse zonder gestoord te worden door een controleerend ambtenaar kan alleen waarde hebben voor dien drang. Wij willen gaarne erkennen, dat het voorbeeld van noeste vlijt en degelijke arbeid zijn zegenrijken invloed doet gevoelen in zijn omgeving en zoo ook die van een degelijk onderwijzer op de school, maar sluit dit de behoefte aan controle en leiding voor allen uit, of maakt het de behoefte aan de nuttige en noodige controle overbodig Zeer zeker niet en allerminst, wanneer dat voorbeeld slechts in zijn volle waarde kan worden gekend bij zijn arbeid in de klasse, dus buiten rechtstreeksche aanraking met de andere medewerkers. Ons zijn voorbeelden bekend, dat een alleszins uitmuntend onderwijzer, die in de eene atdeeling van zeker leerjaar werkzaam is (of was) niet eens zóó veel invloed op zijn naast hem werken den collega in de andere klasseafdeeling (zij het dan in een afzonderlijk lokaal) kon uitoefenen, dat hij dien kon opwer ken toteengoed onderwijzer. Men kon alleen constateeren een zeer groot verschil in de resultaten van beider arbeid. Wij achten met de stellers van het rapport de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de intimiteit tusschen onderwijzer en leerlingen eenigszins gestoord wordt door het binnenkomen van een controleerend ambtenaar en dat op die wijze de indruk van een vruchtbaar moment verloren kan gaan, maar wij willen toch evenmin voorbij gezien hebben, dat de komst van een controleerend ambtenaar, of zelfs de kans van diens komst, eveneens een verbetering kan brengen in momenten, die minder vruchtdragend dreigen te worden. Waar in alle takken van dienst controle voor den goeden gang van zaken nuttig en noodig geoordeeld wordt, is het niet aan te nemen, dat deze voor het lager onderwijs overbodig zou zijn, sterker nog, ver derfelijk zou worden. Het is bovendien voor een ieder, die eenigszins van naderbij bekend is met onderwijs en onderwijzers, een vaststaand feit, dat er een zeer groot onderscheid bestaat tusschen onderwijzers en onderwijzers, dat de één evenzeer behoefte heeft aan den breidel als een ander aan den prikkel. Dit alles voorbij te zien en alleen de aandacht te vestigen op de mogelijkheid, dat een „controleerend ambtenaar" den indruk van een vruchtbaar oogenblik kan uit wisschen, is de werkelijkheid miskennen. Hetzelfde geldt naar onze meening van de uitspraak, dat een ambulant hoofd de minst geschikte moet geacht worden voor het geestelijk leiderschap, omdat hij feitelijk buiten de praktijk staat. Gelet op hetgeen stellers van het rapport hieraan hebben laten voor afgaan, beteekent „het buiten de praktijk staan" hier niet gedurende alle schooluren les geven. Volgens deze leer is dus een burgemeester, die niet heel zijn tijd geeft aan het redigeeren van stukken, het opma ken van kiezerslijsten, aan het bijhouden van de registers van den burgerlijken stand, aan het nagaan en bij houden der gemeenterekeningen en aan honderd andere werkzaamheden, die zich voordoen bij het besturen eener groote gemeente, niet in staat het geestelijk leiderschap te voeren. Immers hij „staat buiten de praktijk". Een directeur van gemeentewerken, die niet dagelijks meewerkt aan de schaafbank of op den steiger, „staat buiten de praktijk"; een directeur van een postkantoor, die niet dagelijks meewerkt aan het sorteeren, inpakken, verzenden van brieven, aan de uit betalingvan postwissels, enz. enz. staat buiten depraktijk. Deze enkele voorbeelden zijn met tientallen te vermeerderen en zij allen stellen het onzinnige van dergelijke bewering in het licht. Een hoofd van school heeft zijne positie toch zeker niet te danken aan totale ongeschiktheid voor het geven van onderwijs en hij is toch niet ambulant, omdat hem alle kennis van school en onderwijs ontzegd moeten worden. Regel is, dat zij, die aangesteld worden als hoofd eener school, een goeden naam hebben als onderwijsman.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1919 | | pagina 81