Bijlage no. 26.
Bijl
N
6
6
6-;,
6'
6
6
6
6
6
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bwl 110. 26.
V00RL00PIGE VASTSTELLING van
het uitbreidingsplan (bijlage
no. 19 van 1919).
Litt. A.
Voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
Aan den Gemeenteraad.
Toen ons voorstel van 28 April des vorigen jaars
(bijlage no. 19) tot voorloopige vaststelling van het
uitbreidingsplan in Uwe vergadering van 27 Mei d.a.v.
aan de orde kwam, is het op algemeen verzoek tot
na het optreden van den nieuwen gemeenteraad, dat
in September zou plaats hebben, aangehouden. Dit
uitstel heeft de inmiddels nieuw benoemde Directeur
der gemeentewerken zich ten nutte gemaakt om ook
zijnerzijds zich over het belangrijke vraagstuk van
den stadsuitleg in verband met het aanhangige plan een
oordeel te vormen. Het resultaat van dit hernieuwde
onderzoek drukken wij hierachter af onder Litt. B.
De Directeur doet zijn rapport vergezeld gaan van
een nieuw plan dat trouwens in zijn voornaamste
trekken aan het oude gelijk is. Wij vinden daarin
zooveel goeds, dat wij onzen Voorzitter, als voorzitter
van de Commissie voor het uitbreidingsplan, hebben
(verzocht deze commissie er mede in kennis te
stellen en haar advies hier over te vragen, te meer waar
ten slotte ook haar deskundige, de heer Stapensea,
zich er mede heeft kunnen vereenigen. De Commissie
heeft er, na een mondeling onderhoud, waarin de
verschillende punten, waar het van het oude plan
afweek, door den Burgemeester ter sprake waren ge
bracht, eveneens hare goedkeuring aan kunnen hechten.
Behalve het door den Directeur in zijn rapport
reeds gemotiveerde ten aanzien van het behoud in
het uitbreidingsplan zooveel mogelijk van den Weg
naar Cambuur, den Poppeweg en het Kalverdijkje
wegen die het oude plan op verscheidene gedeelten
had laten vervallen de diepte der bouwblokken en
1 aansluiting van het plan in het zuiden aan dat van
Leeuwarderadeel, valt bij de beschouwing van beide
teekeningen nog op, dat het ringkanaal in het noor
delijke vak iets meer noordwaarts is getraceerd in
Litt. B.
Rapport van den Directeur
der gemeentewerken.
Leeuwarden, 11/15 Juni 1920,
No. 929/71.
Onderwerp:
Uitbreidingsplan.
Omtrent het plan van uitbreiding voor deze gemeente
heb ik de eer het volgende onder Uwe aandacht te
brengen
Een der voornaamste eischen, welke aan een uit
breidingsplan gesteld moeten, is die van een goede
verkeersmogelijkheid, zoowel van de buitenwijken naar
het centrum, als tusschen de deelen der nieuw ont
worpen wijken onderling.
Terecht heeft ook weer Theod. Fischer, de wel
bekende Duitsche Architect in zijn onlangs verschenen
„6 Vortrage übor Stadtbaukunst", de verkeersvraag
hoofdvraag genoemd, al erkent hij, dat iemand, die
ter zake kundig is, bij het ontwerpen daarvan tevens
reeds de woonstraten ziet en met de woongelegenheid
dus tegelijkertijd rekening houdt.
Aan Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leeuwarden.
verband met een betere snijding van Oldegalileën,
zoodat de bestaande bebouwing aldaar, meer dan
vroeger, wordt ontzien en de hoofdwegen tusschen
Dokkumer Ee en Groninger straatweg dan ook een
ander beloop nemen.
Voorts, dat de doortrekking van de stadsgracht
westwaarts door de Wilhelminabaan is vervallen en
het kanaalvak van de HarlingerSneekervaart van
de Verlaatsbrug af tot aan de brug in den locaal-
spoorweg gelijk blijft. Bij nadere overweging kunnen
wij ook deze voorname wijziging goedkeuren, nu door
het ontworpen ceintuurkanaal de scheepvaart op den
duur toch geheel andere wegen zal volgen en de
vaart door de stad, ter wille waarvan de verandering
plaats zou hebben, daarmede veel van haar belang
zal verliezen.
Op meer ondergeschikte punten, zoo b.v. bij het
ontworpen havengebied aan de Tijnje, zijn verande
ringen aangebracht, waarvoor wij, onder herinnering
aan het voorschrift der Woningwet aangaande de
periodieke herziening van het uitbreidingsplan, naar
de stukken verwijzen.
De Gezondheidscommissie is niet opnieuw over
het plan gehoord. Als Uwe Vergadering er zich mee
zou kunnen vereenigen, wenschten wij aan de be
handeling in den Raad een officieuze bespreking van
het plan in een bijeenkomst van de leden van den
Raad en der Gezondheidscommissie, waarbij voor het
geven van inlichtingen de Directeur der gemeente
werken dan mede tegenwoordig kan zijn, te doen
voorafgaan.
Met verandering in zooverre, dat thans ter voor
loopige vaststelling wordt aangeboden het ontwerp
plan, gemerkt B, ingezonden door den Directeur der
gemeentewerken bij zijn hierachter afgedrukt schrijven,
brengen wij onze voorstellen van 23 April 1919, af
gedrukt in bijlage no. 19 van dat jaar, weder bij U
ter tafel, met verzoek tevens ons uit te noodigen eene
voorafgaande officieuze bespreking te doen houden
zooals boven is bedoeld.
Leeuwarden, 8 Juni 1920.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
Nu is het ieder, die onze stad kent, duidelijk, dat
het verkeer in de binnenstad herziening behoeft. Het
was echter den door de Commissie aangewezen ont
werper, den heer Stapensea, niet opgedragen daarvoor
zijne plannen in te dienen en het is dus duidelijk,
dat het ontworpen uitbreidingsplan daarvan niets
aangeeft. Toch geeft het ontwerp blijk, dat de te
dezen aanzien gestelde eischen niet voorbijgezien zijn.
Evenzeer is ook rekening gehouden met de bestaande
hoofdwegen. Dit is, zoowel uit historisch als uit
economisch en aesthetisch-technisch standpunt, juist
gezien. Straks zal ik nog even hierop terug komen.
Onder deze hoofdwegen vallen
De Harlingerstraatweg, de Stienserdijk of weg, de
Dokkumer trekweg, de Groningerstraatweg, Het Vliet
of de Vlietkaden, de Kanaalkaden, de Weg Achter
de Hoven en de Zwolsche Straatweg.
Parallel aan den Dokkumertrekweg ongeveer, is
er dan nog Oldegalileën en aan de Kanaalkaden de
Wybrand de Geeststraat, terwijl ook de Sneekertrekweg
in het westen genoemd moet worden. Met deze ge
geven wegen zijn tevens de radicale verbindingen
met de stadskern vastgelegd.
Het plan-Stapensea nu houdt met deze dingen