v JfT
Bijlage no. 5.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920.
specteur gaf de opheffing hiervan aan de hand door
in de verordening te bepalen, dat bij eerste benoe
ming een of meer verhoogingen bij het aanvangssa
laris zouden kunnen worden gevoegd.
Spoediger dan wij dachten doet zich een bepaald
geval voor waarin de behoefte aan die bepaling dui
delijk aan den dag treedt. Het is niet mogelijk ge
bleken, ook na langdurige en onophoudelijke pogingen,
de vacature van leeraar in de natuur- en scheikunde
aan 't Gymnasium en aan de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes te vervullen dan tegen uitloving van
een hooger salaris dan het aanvangssalaris. Waar
vervulling van die vacature dringend noodig is, geven
wij Uwen Raad met aandrang in overweging de door
ONTWERP.
den Inspecteur aangeduide bepaling in de verordening
op het getal en de jaarwedden der leeraren aan het
Gymnasium op te nemen.
Wij veroorloven ons mitsdien Uwen Raad in over
weging te geven, te nemen het besluit waarvan het
ontwerp hierbij is gevoegd.
Curatoren van het Gymnasium te Leeuwarden,
Namens hen,
de Secretaris,
C. B. MENALDA.
De Raad der gemeente Leeuwarden,
gelezen het voorstel van het College van Curatoren
van het Gymnasium te Leeuwarden, alsmede het prae-
advies van Burgemeester en Wethouders
besluit
de verordening omtrent het getal en de jaarwedden
der leeraren enz. aan het Gymnasium te Leeuwarden
te wijzigen als volgt
A. In artikel 2 wordt als voorlaatste lid gelezen
Op voorstel van Curatoren, den Inspecteur gehoord,
kunnen leeraren benoemd worden op het aanvangs
salaris, verhoogd met een of meer periodieke verhoo
gingen.
B. Te bepalen dat deze verordening geacht wordt
in werking te zijn getreden den
Leeuwarden, 1920.
De Raad voornoemd,
130
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bijl, ÏIO. 5
VERORDENING ter uitvoering van de
lager onderwijswet (Bijlagen
1919 nos. 34 en 41).
Aan den Gemeenteraad.
Gelijk U uit het besluit van heeren Gedeputeerde
Staten van 4 December 1919 no. 100, 2e afd. zal
blijken, geeft dat college thans, zulks naar aanleiding
van door den districts-schoolopziener te hunner kennis
gebrachte opmerkingen, in overweging het aan hen
ter goedkeuring toegezonden besluit Uwer vergadering
van 23 September 1919, zooals dat is gewijzigd en
aangevuld bij Uw besluit van 11 November d.a.v. tot
vaststelling der salarisverordening voor het lager
onderwijs 1919, in dier voege te wijzigen en aan te
vullen, dat
a. in het eerste lid van artikel 2 in plaats van
„waaronder ook zwangerschap is te verstaan", wordt
gelezen „waaronder ook zwangerschap eener gehuwde
onderwijzeres is te verstaan", en
b. daarin alsnog worde opgenomen een belooning
voor den onderwijzer, die aangewezen is tot plaats
vervanger van het hoofd der school.
Wat de eerstgenoemde opmerking betreft, meenen
wij U in overweging te moeten geven in het bedoelde
artikel niet de door Gedeputeerde Staten gewenschto
verandering aan te brengen. Daar ook eene ongehuwde
onderwijzeres in de omstandigheid van zwangerschap
kan geraken, achten wij het niet meer dan billijk, dat
de betrokkene in dat geval evenzeer onder de bepalingen
van het ziekengeld valt, afgescheiden hiervan welke
maatregelen overigens tegen haar noodig mochten zijn.
Ten aanzien van het tweede punt komt ons bij
nadere beschouwing en nadat wij over die aangelegen
heid het gevoelen van den Minister hebben ingewonnen,
de meening van den districts-schoolopziener alleszins
verdedigbaar voor. Oorspronkelijk was door ons voor
gesteld en door U ook aldus beslist, dat aan
die plaatsvervangers een belooning van f 100.zou
worden toogekend, welke belooning evenwel, op ons
voorstel, bij Uw besluit van 11 November j.l. werd
ingetrokken, omdat wij van oordeel waren, dat deze
plaatsvervangers een vergoeding zouden ontvangen
volgens art. 26decies der wet tot regeling van het
lager onderwijs, en wij het op dien grond niet ver
dedigbaar achtten, daarnaast nog eens een bedrag
voor dat zelfde doel te geven.
Het is ons nu evenwel gebleken, dat de bij artikel
26 decies bedoelde belooning alleen dan kan worden
gegeven, als de betrokken onderwijzer eene tijdelijke
aanstelling als hoofd bezit volgens art. 63 der lager
onderwijswet. Dit laatste nu zal toch pas gebeuren
bij schorsing, ontslag of ontstentenis, gelijk de wet
zegt, dus als te verwachten is, dat eene vervanging
vaD langeren duur zal zijn.
Onder deze omstandigheden vinden wij er alles
voor te zeggen, dat voor de vervanging in gewone
gevallen, zooals zich kan voordoen bij ongesteldheid
van het hoofd voor korteren duur of wanneer deze
op sollicitantenbezoek is, eene vergoeding van 100.
per jaar wordt uitgekeerd. Dit wordt dus een bedrag,
dat steeds en te allen tijde wordt uitgekeerd, ook al
worden daarvoor geen diensten verricht.
Het is evenwel niet noodig, dat een plaatsvervan
gend hoofd beide belooningen tegelijk krijgt, wat dus
het geval zou zijn, indien hem, die ook reeds per jaar
100.zou ontvangen, in de daartoe leidende ge
vallen eene tijdelijke aanstelling volgens artikel 33
der lager onderwijswet wordt gegeven en om dat te
voorkomen, stellen wij U voor in de verordening eene
bepaling op te nemen, dat in dat geval de belooning
van f 100.over het betrokken tijdvak zal worden
ingehouden.
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer
U voor te stellen te besluiten
A. het besluit Uwer vergadering van 23 Septem
ber 1919 no. 393R/206, zooals dat is gewijzigd en aan
gevuld bij Uw besluit van 11 November d.a.v. no.
49lR/259, regelende de wijze van uitbetaling der jaar
wedden van de onderwijzers aan de openbare lagere
scholen in de gemeente Leeuwarden, tot regeling van
de inhouding dier jaarwedden bij verlof tot afwezig
heid ter vaststelling van de huurwaarde voor de vrije
woning van het hoofd van gemeenteschool no. 6 en
tot regeling van de belooning van de vakonderwijzers
in de handwerken, gymnastiek en het teekenen (Sa
larisverordening voor het lager onderwijs 1919) in
dien zin aan te vullen, dat artikel 5 luidt als volgt
„Boven de bij de wet bepaalde verhoogingen van
jaarwedden voor het bezit van de daar genoemde akten,
zal eene belooning worden toegekend
a. van 50.'s jaars voor het bezit van een der
diploma's A of B voor handenarbeid, afgegeven door
de Veroeniging voor Handenarbeid en voor het diploma
voor zang, afgegeven door de Nederlandsche Toon-
kunstenaarsvereeniging of door andere, door Burge
meester en Wethouders aan te wijzen vereenigingen
b. van f 100.'s jaars voor den onderwijzer, die
aangewezen is tot plaatsvervanger van het hoofd der
school. Deze belooning zal niet worden uitgekeerd
over het tijdvak, gedurende hetwelk de hierbij bedoelde
onderwijzer oen aanstelling heeft als tijdelijk hoofd
volgens artikel 33 der wet tot regeling van het lager
onderwijs."
B. heeren Gedeputeerde Staten mede te deelen,
dat Uwe Vergadering geen termen heeft gevonden het
eerste lid van artikel '2 van de onder A bedoelde be
sluiten in den door hen gewenschten zin te veranderen.
Leeuwarden, 29 Januari 1920.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
131