I Bijlage no. 10. 143 A l Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bijl. no. 10. WIJZIGING van het Reglement op de Stads-Armenkamer. Aan den Gemeenteraad. Toen als gevolg van de nieuwe armenwet in 1913 bij U eene wijziging van het Reglement op de Stads- Armenkamer aan de orde kwam, stelden Burgemeester en Wethouders voor de gelegenheid aan te grijpen om thans het geheele 5e hoofdstuk, handelende over de zoogenaamde ,,buurtbezoekers", te schrappen. In bijlage no. 26 van 1913, bladzijde 201, is uitvoeriger uiteengezet welke motieven aan dit voorstel ten grondslag strekten, die in het kort hierop neerkwamen, dat het heele instituut uit den tijd was. Het was hier niet ingeburgerd en de voorschriften, die het in het leven riepen en regelden, waren een doode letter gebleken. Tot aanstelling van buurtbezoekers, per sonen uit de burgerij, die aan de armenzorg mede werkten, was bij het openvallen van plaatsen door Burgemeester en Wethouders dan ook in jaren niet overgegaan. Ook het college van voogden der Stads- Armenkamer stelde op het behoud dezer buurtbezoe kers geen prijs. Intusschen, de Raad dacht er anders over en in zijne vergadering van 22 Juli 1913 (Handelingen bladzijde 165) nam hij aan een motie-Berghuis, die leidde tot het opnemen in het Reglement van de volgende toevoegingen aan artikel 2 „De beslissing omtrent het verleenen en de uitreiking van de in artikel 25, 2e lid, bedoelde ondersteuning, alsmede het toezicht op de ondersteunden, kan worden opge dragen aan buurtbezoekers. De buurtbezoekers worden benoemd en ontslagen door Burgemeester en Wethouders, die mede hun getal en werkkring regelen". De bedoeling zat bij deze inkleeding voor, dat Burgemeester en Wethouders voorloopig het instituut weder zouden regelen en invoeren, om als het zou blijken te voldoen, naderhand aan den Raad voor te stellen het in het reglement vast te leggen. In overleg met Voogden is toen eene regeling vastgesteld, welke zou worden ingevoerd, toen de oorlog uitbrak, die, gelijk met zooveel andere maat regelen is geschied, de proef voorloopig naar den achtergrond schoof. Wij hebben ons thans opnieuw van de wensche- lijkheid der invoering van het hoofddenkbeeld van het Elberfeldsche stelsel bij onze burgerlijke armen verzorging rekenschap gegeven. Niet te ontkennen valt, dat, als het goed werkt, groote voordeelen ervan mogen worden tegemoetgezien. Maar juist aan de mogelijkheid dier werking moet, gelet op de vroeger opgedane ervaring, worden getwijfeld. In dit opzicht onderschrijven wij geheel wat dienaangaande in de memorie van toelichting van het ovengenoemde bij- lage-nummer (26 van 1913, bladzijde 201) voorkomt. Ook Voogden, opnieuw om advies gevraagd, ontraden de invoering en, gelijk ook in 1913 in den Raad is opgemerkt, bij gebrek aan belangstelling bij Voogden is van de levensvatbaarheid van het nieuwe orgaan weinig te verwachten. Alles bijeen genomen lijkt het ons toe, dat men wel zal doen de burgerlijke armenverzorging niet aan een nieuwe proefneming te wagen. Wij stellen U dan ook voor de mogelijkheid van invoering van het in stituut uit het reglement weg te nemen en daartoe de te kwader ure daarin opgenomen leden 2 en 3 van artikel 2 te schrappen. Leeuwarden, 26 Februari 1920. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1920 | | pagina 72