I
Bijlage ?w. 11.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1920. Bijl110. 11.
WIJZIGING der algemeene politieverordening.
Aan den Gemeenteraad.
Het is ons gebleken, dat enkele artikelen in de
Verordening houdende bepalingen van politie (Alge
meene Politieverordening voor degemeenteLeeuwarden,
Gemeenteblad no. 7 van 1919) naar ons oordeel
herzien moeten worden, terwijl dan tevens deze
wijziging dienstig kan worden gemaakt om in de
verordening bepalingen op te nemen, waardoor het
mogelijk zal zijn het vrachtautomobielenverkeer zoo
danig te regelen, dat tegemoet gekomen wordt aan
de algemeene klachten, die hierover worden geuit.
Met betrekking tot dit punt zijn dan ook onder
scheidene adressen bij het gemeentebestuur ingekomen.
De betrokken artikelen zijn de volgende
In artikel 1 wordt een omschrijving gegeven van
„de bebouwde gemeentekom". Hieronder valt thans
niet de omgeving van de Houtstraten, die van Olde-
galileeën en het nieuwe stratencomplex ten oosten
van den Oostersingel. Het schijnt ons goed toe,
nu de bebouwing sinds is uitgebreid, thans ook deze
buurten in „de bebouwde gemeentekom" op te nemen.
Deze definitie geldt alleen voor die artikelen, volgens
welke het verkeer met rijwielen of motorrijtuigen
beperkt kan worden.
In artikel 34 wordt het hinderlijk janken en blaffen
van honden strafbaar gesteld. Deze bepaling blijkt in
de practijk van weinig waarde, daar bij eventueele
strafvervolging bewezen moet zijn, dat het ge uid
hinderlijk was dit is zeer moeilijk. Om het artikel
derhalve eerder toepasselijk te doen zijn, is het beter
geblaf en gejank, dat hinderlijk kan zijn, strafbaar
te stellen.
Artikel Ölbis, destijds in de verordening gevoegd,
ten einde in de hand te kunnen hebben wie als vee
drijver in de gemeente optrad en om een waarborg
te hebben tegen ruw optreden tegenover vee, is lang
zamerhand een doode letter geworden. De toepassing
van dit artikel stuitte op groote bezwarenhet is
zeer moeilijk te constateeren, wie het beroep van
veedrijver uitoefent. Nu de hand niet meer aan het
artikel kan worden gehouden, komt het ons beter
voor het te schrappen.
In artikel 8.9 zijn thans bepalingen opgenomen,
waarbij het mogelijk is, binnen de bebouwde gemeente
kom, straten, geen Rijks- of provinciale wegen
zijnde, te sluiten voor het verkeer o. a. met motor
rijtuigen.
Zooals bekend is, is door Burgemeester en Wet
houders van deze bevoegdheid voor verschillende
straten der binnenstad gebruik gemaakt.
Deze bepalingen betreffen motorrijtuigen in het
algemeen. De wet geeft ook gelegenheid wegen te sluiten
voor motorrijtuigen welke bepaalde afmetingen te
boven gaan, terwijl volgens hetzelfde artikel (artikel
8 der Motor- en Rij wiel wet) ook wegen gesloten kunnen
worden verklaard in het belang van de instandhouding
en bruikbaarheid der wegen voor die motorrijtuigen,
die een bepaald gewicht te boven gaan. Hetzelfde
artikel der wet gebiedt echter, dat van dit verbod
ontheffing kan worden verleend.
Wij wenschen nu ook in de verordening bepalingen
op te nemen, waarbij Burgemeester en Wethouders
gerechtigd worden wegen gesloten te verklaren voor
motorrijtuigen boven een zeker gewicht, personen-
motorrijtuigen met minder dan 9 zitplaatsen echter
uitgezonderd. Burgemeester en Wethouders kunnen
dan de geheele bebouwde gemeentekom voor verkeer
met motorrijtuigen boven 1000 K.G. eigen gewicht bijv.
gesloten verklaren, doch aan ieder gebruiker van een
vraehtautomobiel ontheffing van het verbod verleenen
onder door hen te stellen voorwaarden, die zoo moeten
gesteld worden, dat de instandhouding en bruik
baarheid van de wegen verzekerd is. Onder deze
voorwaarden zal zeker vallen het gebruik van lucht
banden of van massieve gummibanden van zekere
dikte en zekere breedte en een maximum snelheid,
alles naar gelang van het draagvermogen van het
voertuig.
In artikel 90 is nauwkeurig aangegeven, waar waar
schuwingsborden als bedoeld in artikel 8, b '2° der
Motor- en Rijwielwet moeten worden geplaatst.
Zoodra meerdere ineenloopende wegen voor
motorrijtuigen boven een zeker gewicht gesloten
worden verklaard, zal het niet noodig zijn om aan
het begin en einde van alle in elkaar uitloopende
straten borden te plaatsen, mits maar gezorgd worde,
dat het „verboden gebied" nergens binnen kan ge
reden worden, zonder dat de bestuurder zien kan, dat
de weg voor bepaalde automobielen verboden is.
De regeering antwoordde dan ook bij de behandeling
van het betreffende artikel dat de bedoeling is, dat
men wete, waar men niet mag rijden en dat men dit
wete door een waarschuwingsbord. „Het spreekt echter
van zelf", zeide de Minister, „dat dit zal kunnen
geschieden op generale of speciale wijze".
Nu alleen de speciale wijze in de verordening ge
noemd is, meenen wij dat het goed is, deze te doen
vervallen, ten einde de waarschuwingen door middel
der borden meer op generale wijze te kunnen doen
plaats vinden; de juiste plaats en wijze der plaatsing
blijven Burgemeester en Wethouders bepalen.
De aanvulling van artikel 91 is een gevolg van
het bepaalde in artikel 8, b 3° der Motor-en Rij wiel-
wet; aangezien de aanwijzing van wegen voor het
doorgaande verkeer geen betrekking heeft op motor
rijtuigen, die een te bepalen gewicht te boven gaan,
kan voor deze een uitzondering in het artikel worden
opgenomen.
Artikel 92 verbiedt het rijden met wagens met
krommen disselboom en gekoppelde wagens, o.a. op
straten gelegen binnen de buitengrachtenhieronder
valt derhalve ook de Noorderweg. Boerenwagens
komende van den oostkant der stad en gaande naar
den noordkant of omgekeerd moeten nu dus Ooster
singel, Grachtswal enz. omrijden. Aangezien de Noorder
weg voor passage van deze voertuigen nog beter
geschikt is dan genoemde straten, is het beter dezen
weg en het Hoeksterend voor bedoelde voertuigen
open te stellen, waardoor voor belanghebbenden tevens
een veel kortere verbinding wordt verkregen.
Handhaving van artikel 103, verbod van het ver
voeren van meer dan een persoon op een rijwiel of
op een motorrijwiel, is in de practijk onmogelijk
gebleken. Het is voor den betrokken beambte van
politie niet mogelijk uit te maken of het rijwiel of
motorrijwiel krachtens den aard zijner inrichting
bestemd is voor z.g.n. duorijden. Men denke bijv.
aan een rijwiel, dat, met één step en een bagagedrager
uitgerust, niet voor vervoer van meer dan een persoon
is bestemd, echter met twee voetrusten en een kus
sentje op denzelfden bagagedrager wel. Hetzelfde
zal zich voordoen, wanneer al of niet een tweede
zadel op de bovenhuis en ook voetrusten zijn aan
gebracht.
De practijk heeft bovendien het gevaarlijke van
het vervoer van twee personen op een rijwiel of
motorrijwiel niet doen blijken, terwijl handhaving
van het artikel tot allerlei onbillijkheden en moeilijk
heden leidt.
Het komt ons daarom beter voor het te doen ver
vallen.
Indien enkele artikelen vervallen, zal ook art. 104,
145