I Bijlage No. 43. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1921. Bijlage no. 43 BELOONINGEN, bedoeld bij het le lid van artikel 33 der Lager Onderwijswet 1920. Aan den Gemeenteraad. In de Salarisverordening voor het lager onderwijs Il919, opgenomen in gemeenteblad no. 41 van 1920 L- welke verordening, met uitzondering van artikel 5, |)ij Uw besluit van 10 Mei j.l. no. 181 R/l02, houdende Ivaststelling van eene verordening, regelende de beloo- liing van de vakonderwijzeressen in de handwerken enz., Iverd ingetrokken en waarop betrekking heeft bijlage lio. 16 tot het verslag van 's Raads handelingen van dit [aar zijn bij artikel 5 belooningen toegekend voor liet bezit van een der diploma's A of B voor handen arbeid, voor het diploma voor zang en voor eene aan wijzing tot plaatsvervangend hoofd der school. Deze [belooningen werden gegeven krachtens art. 26duodecies, [ie lid, der (thans vervallen) wet tot regeling van het lager onderwijs. Volgens dit artikel toch mocht de Gemeenteraad aan de onderwijzers eene belooning toe kennen op grond van het bezit of van het gebruik maken van bevoegdheden, waarvoor geen wettelijke akten van bekwaamheid verkrijgbaar waren, wat met de zoo juist genoemde diploma's het geval was, alsmede op grond van hunne aanwijzing tot plaatsvervanger van het hoofd 'der school. Na 1 Januari 1921, het tijdstip van het in werking treden der nieuwe Lager Onderwijswet 1920, heeft de regeling, op grond waarvan bovenbedoelde belooningen werden uitgekeerd, hare kracht verloren. De nieuwe wet geeft bij het le lid van artikel 33 aan den Gemeenteraad evenwel opnieuw de bevoegdheid om, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, die belooningen toe te kennen, van welke bevoegdheid, naar onze meening, thans, evenals vroeger, gebruik dient te worden gemaakt. Wij hebben hierover het gevoelen ingewonnen van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs en uit haar hierbij overgelegd advies zal U blijken dat zij: le. nu krachtens de op grond van het 4e lid van artikel 209 der Lager Onderwijswet 1920 aan het bezit der beide diploma's voor handenarbeid ontleende be voegdheid wordt geacht aanspraak te geven op de, inge volge het bezoldigingsbesluit voor het onderwijzend per soneel daaraan verbonden, verhooging van jaarwedde met 100.wegens het bezit van de akte van be kwaamheid voor huis- en schoolonderwijs in handen arbeid, te verkrijgen krachtens artikel 136 der voren- aangehaalde wet, het niet verdedigbaar acht thans te blijven doorgaan met de toekenning van eene jaarlijk- sche toelage uit de gemeentekas voor het bezit van één dier diploma's. Zij meent evenwel, teneinde aan ver kregen rechten niet te tornen, in overweging te moeten geven eene bepaling op te nemen, waardoor belangheb benden, die op het tijdstip van het in werking treden dezer regeling reeds eene belooning voor het bezit van één der genoemde diploma's ontvingen, het genot daar van blijft verzekerd; 2e. eene belooning voor het diploma zang meent te moeten helpen bestendigen, omdat, gegeven de slechte toestand waarin het zangonderwijs over het algemeen hier ter stede verkeert, de verkrijging van zulk een diploma alleszins behoort te worden aangemoedigd, te meer, nu de wet geen gelegenheid geeft om de in dit vak verkregen bekwaamheden door de verkrijging van een aanvullend diploma of akte, zooals bij handenarbeid, in geldelijk opzicht productief te maken; 3e. zich met het denkbeeld tot toekenning van eene belooning voor eene aanwijzing tot plaatsvervangend hoofd der school kan vereenigen. Waar het vorenaangehaald bezoldigingsbesluit be paalt, dat voor niet meer dan drie vakken verhoogingen van jaarwedde mag worden toegekend, meent de Com missie dat in geen geval de mogelijkheid zal mogen worden geschapen, ook al laat de wet zulks toe, dat als gevolg van deze regeling toelagen voor meer dan drie akten of diploma's worden gegeven. Naar aanleiding van dit advies hebben wij de eer het volgende op te merken. Wij zijn het met de Commissie eens, dat de reden tot het toekennen van eene toelage voor het bezit van één der diploma's voor handenarbeid heeft opgehouden te bestaan, nu belanghebbenden door verwerving van beide diploma's aanspraak op eene jaarweddeverhoo- ging van 100.ingevolge het meeraangehaald be zoldigingsbesluit hebben. Voor belanghebbenden is thans bij de rijksregeling, in tegenstelling met vroeger, de gelegenheid opengesteld hunne bekwaamheid op het gebied der handenarbeid in geldelijk opzicht voor zich vruchtdragend te doen worden. Met de door de Commissie voorgestelde bepaling ten aanzien van hen, die reeds op het tijdstip van het in werking treden dezer regeling in het genot waren van eene toelage voor het bezit van één der bedoelde diploma's, gaan wij eveneens accoord. Deze overgangsbepaling heeft dus tot gevolg dat degenen, die op 1 Januari 1921 in het genot waren van eene toelage van 50.voor één dier diploma's, die toelage alleen dan blijven behouden, indien niet reeds op grond van het genoemde bezoldi gingsbesluit voor drie andere vakken eene belooning wordt genoten. Deze laatste toevoeging is noodig, om dat zich anders het geval zou kunnen voordoen dat iemand, in het bezit van die beide diploma's en die daarvoor ingevolge de rijksregeling 100.ontvangt, indien althans niet reeds voor drie andere vakken eene belooning wordt genoten, met zijn meerdere bekwaam heden in geldelijk opzicht ten achteren zou staan bij iemand, die slechts ééne dier diploma's bezit en die overigens in het zelfde geval verkeert, d. w. z. die dus ook reeds eene belooning voor drie andere vakken ontvangt. De door de Commissie in overweging gegeven be perking bij de toe te kennen belooning voor de diploma's zang en handenarbeid,- n.l. dat deze alleen wordt ge geven zoolang niet reeds uit anderen hoofde de jaar wedde wegens het bezit van drie andere akten of diploma's is verhoogd, achten wij, wat zang betreft, niet in het belang van dat onderwijs. Waar de Com missie zelf schrijft, dat, gegeven de slechte toestand waarin het zangonderwijs verkeert, de verkrijging van bedoeld diploma (zang) alleszins behoort te worden aangemoedigd, moeten er, naar onze meening, aan het verkrijgen van dat diploma dan ook geen hinderpalen in den weg worden gelegd. En dit laatste nu zou het geval kunnen zijn bij opneming van de door de Com missie gedachte bepaling, omdat zich daardoor de mogelijkheid zou kunnen voordoen dat iemand, reeds in het bezit van drie bevoegdheden waaraan eene ver hooging van jaarwedde is verbonden, er niet aan zou denken nog moeite te doen ter verkrijging van het diploma zang, wijl die bevoegdheid hem in dat geval geen geldelijk voordeel zou opleveren. Bedroeg de belooning voor dit diploma vroeger 50.'s jaars, thans zouden wij die op 100.willen zien bepaald, opdat dit een prikkel te meer voor het behalen daarvan moge zijn. De belooning voor waarnemend hoofd zou, evenals vroeger, op 100.per jaar gesteld kunnen worden. Redenen voor verhooging van dit bedrag bestaan niet, omdat, treedt belanghebbende als waarnemend hoofd op en blijkt dat deze waarneming van eenigszins lange- ren duur zal zijn, hem ingevolge de Wet een tijdelijke aanstelling als plaatsvervangend hoofd wordt verstrekt, als gevolg waarvan de beloongig als hoofd der school, 311

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1921 | | pagina 167