Bijl. no. 18.
Bijlage No. 18.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1922.
AANSTELLING van een schooltandarts en een
schoolverpleegster (bijlagen nos. 15 en 33
van 1920).
Aan den Gemeenteraad.
In Uwe vergadering van 11 Mei 1920 werd onder
punt 7 aan de orde gesteld een voorstel van Burge
meester en Wethouders tot wijziging der verordening,
regelende de aanstelling en den werkkring van school
artsen bij het Lager Onderwijs en het bewaarschool-
onderwijs (gemeentebladen 1918 no. 22 en 1919 no.
43). Bedoeld voorstel is opgenomen in bijlage no. 15
tot het verslag van 's Raads handelingen over dat jaar.
In bovenvermelde vergadering, alsmede in de daarop
volgende vergaderingen van 25 Mei, 27 Juli, 17 Au
gustus, 28 September en 12 October werd steeds, hetzij
na kortere of langere besprekingen, bedoeld voorstel
aangehouden. De behandeling had eindelijk in de
begrootings-vergadering (27 December 1920) plaats,
maar ook toen kwam het tot geen resultaat. Het slot
was toen, dat in die vergadering met algemeene stem
men werd besloten bedoeld voorstel, met de intusschen
daarop ingediende amendementen van Uwe medeleden,
de heeren De Boer en Zandstra, en op welke amende
menten betrekking heeft het daarop door ons uitge
bracht prae-advies (bijlage no. 33), opnieuw aan te
houden. De reden voor deze laatste aanhouding liep
hoofdzakelijk over de vraag over het al of niet
wenschelijke van de aanstelling van een schóól-
verpleegster. Het werd, waar het instituut school
verpleegster geacht moet worden ten nauwste
samen te hangen met dat van schoolarts, beter ge
vonden allereerst uit te maken of aanstelling van een
schoolverpleegster wenschelijk en noodig is. Is hierop
eene beslissing gevallen, dan zou behandeling van ons
bovenaangehaald voorstel tot wijziging van de verorde
ning voor de schoolartsen meer effect sorteeren.
Immers bij invoering van het instituut schoolverpleeg
ster zou daarvan ongetwijfeld het gevolg zijn, dat het
in ons zoo juist aangehaalde voorstel opgenomen
ontwerp-besluit opnieuw onder de oogen zou moeten
worden gezien.
Deze aangelegenheid is sinds dien langer blijven
rusten dan ons lief was, maar hieraan is, zooals trou
wens te begrijpen valt, de wisseling van de betrekkelijke
wethoudersportefeuille niet vreemd. De nieuwe wet
houder moest zich eerst van deze materie op de hoogte
stellen.
Met betrekking tot het instituut schoolverpleegster
zij thans het volgende medegedeeld.
Uit het verslag van de handelingen van Uwen Raad
van 27 December 1920 (pag. 492) blijkt, dat de toen
malige wethouder van onderwijs mededeeling heeft
gedaan van het feit, dat de schoolarts toen tot de con
clusie kwam dat, op grond van de daarbij vermelde
redenen, de behoefte aan een schoolverpleegster, al
thans voor het jaar 1921, niet werd gevoeld. Sindsdien
is deze ambtenaar evenwel tot eene andere, tegenover
gestelde, meening gekomen. Wij verwijzen daarvoor
naar zijn bij de stukken gevoegd verslag over 1920,
tevens te vinden in bijlage L. van het gemeente-verslag
over dat jaar. Daarin deelt hij o.m. mede, dat door hem
de z.g.n. kostelooze scholen opnieuw zijn bezocht en
dat de daarbij opgedane ervaring hem thans tot de
conclusie brengt, dat een schoolverpleegster niet alleen
wenschelijk, maar ook noodzakelijk moet worden ge
acht. Wanneer men nagaat, zoo schrijft hij, dat bij de
1133 door mij op die scholen onderzochte kinderen
niet minder dan 352 worden aangetroffen met aan
doeningen van haren en huid, voor een zeer groot deel
veroorzaakt door onvoldoende zindelijkheid, dan is het
zonder meer duidelijk dat eene voortdurende en gere-
gelde controle daar noodig is. Wat verder het werk
van de schoolverpleegster betreft (aldus de schoolarts),
vele van de ouders kunnen niet bij het onderzoek der
kinderen tegenwoordig zijn. Vinden wij nu bij die
kinderen afwijkingen, dan heeft het zenden van een
briefje meestal geen uitwerkingalleen persoonlijk
bezoek kan helpen. Dit werk, waarmee, vooral toen ik
aan de kostelooze scholen bezig was, bijna de geheele
Woensdag en Zaterdag gemoeid was en dat ik zeker
voor een deel zal blijven doen, ook al om het zoo ge-
wenschte verband met de ouders te vinden, belemmert
j mij al te veel in de bezoeken aan de verschillende
scholen, waar ik niet ook juist bezig ben met het dage-
lijksch onderzoek der leerlingen. Ook kan niet steeds
voldoende worden nagegaan of aan mijn raad, genees
kundige hulp in te roepen, gevolg is gegeven. Ten
slotte zou, volgens den schoolarts, de school
verpleegster den schooltandarts (waarover straks
meer) moeten bijstaan bij de behandeling der kinderen.
Nu de schoolarts, van wien verondersteld mag
worden dat die in de allereerste plaats de wenschelijk-
heid en noodzakelijkheid van een schoolverpleegster
kan beoordeelen, op zulke overtuigende motieven de
aanstelling daarvan bepleit, meenen ook wij onze mede
werking daartoe te moeten verleenen.
Behalve de hierboven, door den schooarts genoemde
werkzaamheden, zouden wij de schoolverpleegster nog
willen opdragen den schoolarts behulpzaam te zijn bij
de bestrijding van besmettelijk hoofdzeer bij leerlingen
der openbare lagere scholen. Uwe Vergadering zal zich
herinneren dat in meeraangehaald voorstel (bijlage no.
15 tot het verslag van 's Raads handelingen over 1920)
tevens werd voorgesteld in de verordening, regelende
i den werkkring, enz., voor de schoolartsen eene bepaling
op te nemen dat de schoolarts, desverlangd, als koste
loos behandelend geneesheer optreedt bij leerlingen die
lijden aan hoofdzeer, terwijl, zoo noodig, de medewer
king van een specialist wordt gevraagd.
Het voorstel bevat ten aanzien van deze aangelegen
heid de volgende passage:
„In art. 13 is de bepaling opgenomen, dat de school
arts niet als zoodanig als behandelend geneesheer op
treedt. Wij vinden het gewenscht hierop ééne uit
zondering te maken en wel wat betreft de kostelooze
behandeling van lijders aan hoofdzeer. Tot dusver
werd hiervoor, krachtens raadsbesluit van 23 Juni 1903,
steeds een bedrag van f 800.op de begrooting uit
getrokken, welk bedrag werd besteed voor bezoldiging
van den behandelenden geneesheer en de hem bijstaande
verpleegsters, benevens geneesmiddelen, enz. Voor de
behandeling van de favuslijders zou, nu het aantal ge
vallen afnemende en niet meer groot is, zonder bezwaar
de schoolarts kunnen worden aangewezen, terwijl bo
vendien, indien noodig,'daarvoor de medewerking van
een specialist kan worden ingeroepen. Dat een en
ander een achteruitgang zou beteekenen kunnen wij
der Gezondheidscommissie zie haar advies van 22
Januari 1.1. daarom niet toegeven. Wel meenen wij,
dat het beter is overigens den dienst gelijk te laten
zooals hij thans is ingericht, zoodat dan alleen voor
den thans behandelenden geneesheer de schoolarts in
de plaats treedt".
Wij staan, ondanks het hierboven aangehaald en bij
de stukken gevoegd min gunstig advies van de Gezond
heidscommissie, nog altijd op het standpunt, dat thans
de schoolarts de aangewezen persoon is voor deze
behandeling. Onze meening wordt dan ook door dien
titularis gedeeld, die geene bezwaren heeft geuit om
deze werkzaamheden tot zich te trekken. Nog te meer
lijkt ons de schoolarts hiervoor aangewezen, omdat
straks, bij aanstelling van een schoolverpleegster, die
ongetwijfeld ook hare aandacht aan deze afwijkingen
(hoofdzeer) zal schenken, voor de bestrijding daarvan
door den schoolarts en die verpleegster gezamenlijk
231