Bijl. no. 4. By lage no. 4. Bijl. no. 5. Bylage no fl '1 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924. WIJZIGING der rechten voor huwelijksvoltrek kingen. Aan den Gemeenteraad. Het besluit tot heffing van leges (gemeenteblad 1921 no. 46) onderscheidt in art. 7 bij huwelijksvoltrekkingen, voor welke rechten mogen worden geheven, drie klassen, waarin voor de 3de klasse 5.voor de 2de klasse 20.en voor de 1ste klasse 75.verschuldigd is; bovendien wordt, indien bij een huwelijksvoltrekking in laatstgenoemde klasse een looper over het bordes van het Raadhuis verlangd wordt, hiervoor 25.extra geheven. Het komt ons voor dat, waar volgens voorschrift der wet de kostelooze huwelijksvoltrekking blijft bestaan, er aanleiding is deze rechten, die tusschen 20.en 75.(100) een te grooten sprong vertoonen, iets te verhoogen, mits het in de laagste klasse 5.blijft. Hiervoor worde dan echter eene vierde klasse ingesteld, en de heffing bij de 3de op 25.de 2de op 50. en de 1ste op 100.bepaald, waarbij de regeling, die de verordening trouwens niet in bijzonderheden be hoeft te bepalen, zoo zal worden gevonden dat dan de 2de klasse recht heeft op een looper op de trap en de lste bovendien door de vestibule en op het bordes, terwijl voor deze klasse, evenals nu, de Donderdag wordt open gehouden. Wij hebben dus de eer U voor te stellen te besluiten artikel 7, lid 2 en 3, van het besluit tot heffing van rechten onder den naam van leges te wijzigen als volgt: Voor- elke zoodanige voltrekking wordt een recht geheven: van 5.indien zij geschiedt naar de 4de klasse 253de yy yy 50. 2de 100. - lste Voltrekkingen naar de 4de, 3de of 2de klasse vinden des Donderdags niet plaats. Leeuwarden, 17 Januari 1924. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. Ml 280 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924. WIjZIGING der verordening tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der leeraren aan het gymnasium (bijlage no. 10 van 1923). Aan den Gemeenteraad. Gelijk U uit het hierbij overgelegd schrijven, d.d. 3 Januari j.l. no. 14189, afd. M. O., van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen zal blijken, ontmoet de hem ter goedkeuring toegezonden jaarwed- den-regeling van de leeraren, enz. aan het gymnasium, vastgesteld bij Uw besluit van 11 December 1923, no. 420R/251, bedenkingen ten opzichte van artikel 7 en van het tweede lid van artikel 8. Bedoelde artikelen luiden als volgt Art. 7. „Ingeval van ontstentenis of van afwezigheid wegens ziekte, die langer dan een maand duurt, wordt de aan- vangsjaarwedde van den vroegeren of afwezigen leeraar, berekend over het tijdvak, waarover de ontstentenis of de afwezigheid loopt, door curatoren, den rector ge hoord, verdeeld onder hen, die de lessen hebben waar genomen". Art. 8 (2e lid). „Diensttijd, als lector of assistent aan eene univer siteit of hoogeschool telt mede, indien, en voor zoover zulks, gelet op het karakter der bewezen diensten, naar de meening van Burgemeester en Wethouders, billijk is". De Minister deelt mede dat de aan leeraren toe te kennen vergoeding wegens waarneming van lessen moet geschieden overeenkomstig de geldende bepalingen der jaarwedden-regeling. Wij kunnen ons met deze opvat ting van den Minister vereenigen, zoodat bedoeld art. 7 kan vervallen. De belooning voor de betrokken leeraren blijft evenwel toegekend, al is het dan op eene andere wijze. Met de door den Minister in overweging gegeven wijziging van het tweede lid van art. 8, waardoor dat lid als volgt zou moeten worden gelezen: „Diensttijd, als lector of assistent aan eene univer siteit of hoogeschool telt mede, indien, en voor zoover zulks, gelet op het karakter der bewezen diensten, naar de meening van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, billijk is", konden wij evenwel niet geheel medegaan. De be zwaren hiertegen hebben wij den Minister kenbaar ge maakt bij ons schrijven van 16 Januari j.l. no. 32/80. Hoofdzakelijk gold de bedenking dat, werd be doelde wijziging aangebracht, dit voor de practijk mede zou brengen, dat in elk voorkomend geval met den Mi nister zou moeten worden gecorrespondeerd over de vraag of bedoelde diensttijd mag medetellen. Uit het hierbij overgelegd antwoord van den Minister, d.d. 26 Januari 1.1. no. 507, afd. M. O., mag worden afgeleid dat onze bezwaren door hem worden gedeeld, omdat thans in overweging wordt gegeven bedoeld lid als volgt te doen luiden: „Diensttijd, als lector of als assistent aan eene uni versiteit of hoogeschool telt mede, wanneer de betrokken leeraar eene verklaring van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen overlegt, dat deze diensttijd met dien bij het middelbaar onderwijs wordt gelijk gesteld". Met deze redactie kunnen wij onze instemming be tuigen. Wij hebben alzoo de eer U voor te stellen te besluiten de door Uwe Vergadering bij besluit van 11 December 1923 no. 420R/251 vastgestelde verordening tot vast stelling van het getal en de jaarweden der leeraren enz. aan het gymnasium te wijzigen door: a. artikel 7 te laten vervallen en Burgemeester en Wethouders te machtigen de artikelen als gevolg daar van te hernummeren met wijziging, waar noodig, van de verwijzingen; b. het tweede lid van artikel 8 als volgt te lezen: „Diensttijd, als lector of als assistent aan eene uni versiteit of hoogeschool telt mede, wanneer de betrokken leeraar eene verklaring van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen overlegt, dat deze diensttijd met dien bij het middelbaar onderwijs wordt gelijk gesteld". Leeuwarden, 31 Januari 1924. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 281

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1924 | | pagina 140