Bijl. no. 13.
Bijlage no. 13.
i": I
IK
t
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924.
WIJZIGING der verordeningen voor het gymnasium
(gemeentebladen 1922 no. 16 en 1923 no.
30), voor de gemeentelijke hoogere burger
en hoogere handelsschool (gemeentebladen
1922 no. 7 en 1923 no. 13) en voor de school
van middelbaar onderwijs voor meisjes (ge
meentebladen 1921 no. 23, 1923 no. 14 en
1923 no. 28).
Aan den Gemeenteraad.
Volgens eene in de hierboven gemelde verordeningen
voorkomende bepaling (tweede lid van art. 3 der ver
ordening voor het gymnasium, tweede lid van art. 7 der
verordening voor de gemeentelijke hoogere burger- en
hoogere handelsschool en het derde lid van artikel 11
der verordening voor de middelbare meisjesschool)
kunnen van het toelatingsexamen tot de eerste klasse
o. m. de candidaat-leerlingen geheel of gedeeltelijk
worden vrijgesteld, indien zij eene lagere school in den
zin van de Lager Onderwijswet 1920 hebben doorloopen
en eene verklaring van het hoofd der laatstelijk door
hen bezochte school overleggen, die positieve aanwij
zingen bevat omtrent hunne geschiktheid voor het met
vrucht volgen van dat onderwijs, hun bekwaamheid en
ijver.
Onder „een lagere school in den zin van de Lager
Onderwijswet 1920" moet aan de hand van artikel 3
dier wet worden verstaan een school met zeven achter
eenvolgende leerjaren. Voor de openbare lagere scholen
zou dat dus neerkomen op de scholen nos. 10a, 10b en
10c/ (centrale 7e en 8e leerjaarscholen) en de school
voor uitgebreid lager onderwijs (gemeenteschool no. 4).
In verband hiermede werd door ons aan de hoofden
der openbare en bijzondere scholen voor gewoon- en
uitgebreid lager onderwijs alhier verzocht daarmede
voortaan rekening te willen houden. Van het daartoe
betrekkelijk schrijven aan die hoofden werd een afschrift
ter kennisneming aan de hoofden van de hierboven ge
noemde hoogere en middelbare onderwijs-inrichtingen
gezonden.
De rector van het gymnasium en de directeur der
gemeentelijke hoogere burger- en hoogere handels
school brachten, blijkens hierbij overgelegde brieven,
de bezwaren, welke dien maatregel naar hunne meening
aankleven, te onzer kennis.
Wij moeten toegeven dat in de daarbij getrokken
conclusies veel waars zit en dat de door ons, op grond
van de verordeningen, getroffen maatregel er inderdaad
toe zou kunnen leiden dat bedoelde inrichtingen, wat
de toelating van leerlingen tot de eerste klasse betreft,
in eene ongunstige positie zouden komen te verkeeren.
Zoo wordt er o. m. door hen op gewezen dat het gevolg
van dien maatregel kan zijn dat ouders voor hunne leer
lingen in plaats van het gymnasium of de gemeentelijke
hoogere burgerschool, de Rijks hoogere burgerschool of
de Christelijke hoogere burgerschool kiezen, omdat aan
die inrichtingen ook leerlingen uit de 6e klasse eener
lagere school op verklaring van het hoofd der school
worden toegelaten. Voor deze scholen geldt het Ko
ninklijk besluit van 25 Juni 1920 (Staatsblad 316),
dat behalve de gewone waarborgen voor geschiktheid
en bekwaamheid evenwel geenerlei voorschriften bevat
met betrekking tot het getal der klassen (leerjaren),
die de leerling moet hebben doorloopen.
Het heeft bovendien onze aandacht getrokken dat
voor de toelating tot de le klasse van hoogere of mid
delbare inrichtingen van onderwijs in andere gemeenten
(o. a. te Groningen en te Leiden) juist in den aller-
laatsten tijd de eisch van het doorloopen hebben van
een lagere school in den zin der Lager Onderwijswet
wordt geschrapt.
Wij hebben ons in verband met een en ander dan ook
afgevraagd of de belangen van onze hoogere en middel
bare inrichtingen van onderwijs ook vorderen dat de
betrekkelijke bepaling in de verordeningen eene wijzi
ging ondergaat. Nadat wij nog het advies van curatoren
van het gymnasium schriftelijk en van de Commissie
van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs mondeling,
dat nog nader schriftelijk zal worden bevestigd, hebben
ingewonnen, ineenen wij die vraag bevestigend te moe
ten beantwoorden.
Onder overlegging der betrekkelijke stukken hebben
wij alzoo de eer U voor te stellen te besluiten volgens
de hierbij aangeboden ontwerpen I, II en III.
Leeuwarden, 5 Juni 1924.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
ONTWERP I.
BESTAANDE REDACTIE.
Art. 3.
Het examen voor de toelating tot het eerste studie
jaar van het gymnasium betreft het lezen, schrijven,
rekenen, de beginselen der Nederlandsche taal, der
aardrijkskunde en der geschiedenis.
Van dit toelatings-examen kan de candidaat-leerling
geheel of gedeeltelijk door curatoren, op voorstel van
den rector en de betrokken leeraren, worden vrijgesteld,
indien hij eene lagere school in den zin van de Lager
Onderwijswet 1920 heeft doorloopen en een verklaring
van het hoofd der laatstelijk door hem bezochte school
overlegt, die positieve aanwijzingen bevat omtrent zijn
geschiktheid voor het met vrucht volgen van het onder-
De Raad der gemeente Leeuwarden;
gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
besluit:
vast te stellen de navolgende
VERORDENING tot wijziging der verordening voor
het gymnasium te Leeuwarden.
Het tweede lid van artikel 3 wordt gelezen:
Van dit toelatingsexamen kan de candidaat-leerling
geheel of gedeeltelijk door curatoren, op voorstel van
den rector en de betrokken leeraren, worden vrijgesteld,
indien hij het onderwijs aan eene lagere school tot en
met ten minste het zesde leerjaar heeft gevolgd en een
verklaring van het hoofd der laatstelijk door hem be
zochte school overlegt, die positieve aanwijzingen bevat
omtrent zijn geschiktheid voor het met vrucht volgen
303