Bijl. no. 21. Bijlage no. 21. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924. Burgemeester en Wethouders op te dragen vóór de Leeuwarden, 31 Juli 1924. uitvoering de vereischte financieele maatregelen den Raad ter goedkeuring voor te leggen. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 346 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924. OPHEFFING van het vervolgonderwijs voor jongens en van de burgeravondschool. Aan den Gemeenteraad. Door ons college is het advies gevraagd van de com missie van toezicht op het lager onderwijs, inzake het door ons bij Uwe Vergadering ingediende voorstel, d.d. 10 Juli 1924, tot opheffing van het vervolgonderwijs voor jongens, zulks ter uitvoering van Uw besluit van 15 Juli j.I. Bij schrijven van 24 Juli d.a.v., welk schrijven door U bij de stukken zal worden aangetroffen, heeft bedoelde commissie ons hare meening doen kennen. Uit dit schrijven zal U blijken dat zij adviseert om voors hands niet over te gaan tot opheffing van het vervolg onderwijs voor jongens. De motieven die hiervoor worden aangevoerd, geven ons echter geen aan leiding onze opvatting te wijzigen en wij blijven dan ook bij ons bovenaangehaald voorstel van 10 Juli volharden. De beraadslagingen in Uwe vergadering van 15 Juli en het bovengenoemde advies doen ons besluiten deze aangelegenheid nog nader toe te lichten. Bij verwezenlijking van onze hieronder opgenomen plannen nopens het lager avondonderwijs zullen de bezwaren, die de commissie van toezicht aanvoert, naar onze meening in de practijk blijken denkbeeldig te zijn. Het hoofdbezwaar van de commissie is wel de veron derstelling dat de kinderen, wien door de ouders de gelegenheid wordt ontnomen het 7e en 8e leerjaar te volgen, van elk verder onderwijs zullen verstoken zijn. Een groot gedeelte van de door de commissie bedreigd geachte groep zal in de avonduren evenwel gelegenheid hebben onderwijs te ontvangen aan de op te richten lagere avondnijverheidsschool, evenals tot nog toe aan de bestaande burgeravondschool. Voor de leerlingen, die in verband met hun beroep op laatstgenoemde school niet thuis behooren, wen- schen wij eene andere (nieuwe) gelegenheid, om verder onderwijs te ontvangen, te openen. Deze jongens zouden kunnen worden ondergebracht in een gemeentelijken cursus voor lager avondhandelsonderwijs, met een ruim opgevat programma. Een dergelijke cursus heeft boven dien nog dit voordeel dat hij tevens gelegenheid biedt aan die meisjes, die in verband met haar werkkring even eens aan zulk onderwijs behoefte hebben, daaraan deel te nemen. Een nader uitgewerkt voorstel tot oprichting van dien cursus zal U binnenkort bereiken. Ten aanzien van de groep welke het zesde leerjaar niet of op onvoldoende wijze heeft gevolgd, merken wij op dat deze leerlingen op de lagere school moeten blijven totdat zij de vereischte kennis hebben verworven, want de kans om hen in de avonduren het tekort ko mende bij te brengen is wel uiterst gering. Uit onze mededeelingen blijkt dat wij er zooveel mo gelijk op aansturen dat de leerlingen in de gelegenheid worden gesteld dat onderwijs te ontvangen, dat in ver band met de richting welke zij op hun verderen levens weg inslaan, het meest wenschelijk mag worden geacht, met gevolg, dat het vervolgonderwijs voor jongens gevoegelijk kan worden opgeheven. Wij meenen dan ook op voldoende wijze tegemoet te zijn gekomen aan de bezwaren van de commissie van toezicht op het lager onderwijs, alsmede aan de wen- schen van de afdeèling Leeuwarden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, neergelegd in haar, aan U gericht, adres van 14 Juli j.I. Met verwijzing naar ons voren aangehaald voorstel van 10 Juli 1924 no. 2860/128, hebben wij dan ook de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat wij geen aan leiding kunnen vinden dat voorste! te wijzigen. Zooals U bekend zal zijn komen de kosten van de al hier bestaande burgeravondschool sedert hare oprich ting geheel ten laste van de gemeente. De op 1 Januari 1921 in werking getreden Nijverheidsonderwijswet opent echter de mogelijkheid, dat ten behoeve van dit soort van scholen 70% van de netto kosten als subsidie uit 's Rijks kas wordt verstrekt. Wil echter aanspraak op dit subsidie gemaakt worden dan dient de burgeravond school te worden omgezet in een avondnijverheidsschool als bedoeld bij art. 11 der voren aangehaalde wet. Waar de burgeravondschool jaarlijks een bedrag uit de gemeentekas vordert van 16000.meenen wij dat het in het belang der gemeente is dat de Raad van deze gelegenheid gebruik maakt. Het heeft echter bij ons een punt van overweging uitgemaakt, wat in het belang van het onderwijs het meest wenschelijk is., n.l. dat, óf de gemeente de bestaande burgeravondschool gaat reorganiseeren, óf de leiding en het beheer van de nieuwe avondnijverheidsschool in handen van een rechtspersooniijkheod bezittende instelling of vereeni- ging legt. Financieel is dit voor de gemeente van weinig belang daar zij in beide gevallen, op grond van het bepaalde bij het eerste en derde lid van art. 25 der Nijverheidsonder wijswet, 30 der netto-kosten moet betalen, behou dens de bijdragen der buitengemeenten ingevolge het vierde lid van artikel 25 dezer wet. Het komt ons, mede in het belang van de verdere ontwikkeling van het lager nijverheidsonderwijs hier ter stede, gewenscht voor dat de leiding van de hier be doelde school in handen komt van het bestuur der lagere dagnijverheidsschool, d. i. de ambachtsschool. Laatstgenoemde school toch dient ter behartiging van dezelfde belangen als de eventueel op te richten lagere avondnijverheidsschool, zoodat een zoo groot mogelijke samenwerking en eenheid van opvatting op onderwijs kundig en technisch gebied tuschen deze beide inrich tingen van groot belang is. Deze meening wordt ook voorgestaan door den Inspecteur van het Nijverheids onderwijs, blijkens zijn schrijven aan ons college, d.d. !2 Maart 1924, dat eveneens bij de stukken wordt aan getroffen. Naar ons gevoelen is er dan ook alles voor te zeggen om de regeling van het lager avondnijverheidsonderwijs over te dragen aan de Vereeniging voor Middelbaar- Technisch en Ambachtsonderwijs, alhier. Te dier zake hebben wij met het bestuur van deze vereeniging over leg gepleegd, wat tot resultaat heeft gehad dat, wanneer de gemeente overgaat tot opheffing van de burger avondschool, dit bestuur bereid is over te gaan tot op richting van een lagere avondnijverheidsschool, als be doeld bij artikel 11, eerste lid, der Nijverheidsonderwijs wet. Krachtens het tweede lid van artikel 25 dezer wet, zal de Raad dan echter een besluit moeten nemen dat hij de oprichting en instandhouding van een dergelijke school noodig acht. Bij schrijven van 5 Juli 1924, no. 7583i, afd. N. O., heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen ons bericht, dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat met ingang van 1 October a.s. de bur geravondschool als avondnijverheidsschool in beheer overgaat aan het bestuur van vorengenoemde vereeni ging. De toekenning van het rijkssubsidie is dus verze kerd, indien aan "de uit de Nijverheidsonderwijswet voortvloeiende verplichtingen wordt voldaan. Het handelsonderwijs, dat thans wordt gegeven aan de burgeravondschool, zal bij de totstandkoming van de avondnijverheidsschool niet meer worden onderwezen, omdat dit onderwijs buiten de Nijverheidsonderwijswet valt. Dit zal tot gevolg hebben dat de nieuwe school voor 25 der leerlingen, die thans de burgeravond school bezoeken, gesloten blijft. Voor deze leerlingen is echter plaats op de hiervoor bedoelde lagere avond handelsschool. Het is onze vaste overtuiging dat de hier voorgestelde reorganisatie in het belang van het onderwijs is te achten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1924 | | pagina 170