Bijlage no. 22. oijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924. Hieronder volgt een overzicht wat naar onze raming de beide nieuwe scholen de gemeente jaarlijks zullen kosten. AVONDNIJVERHEIDSSCHOOL. Kosten van instandhouding 17000. Schoolgeld1000. Bijdrage van het Rijk 11200. buitengemeenten 800. 13000.— Blijft ten laste der gemeente 4000. AVONDHANDELSSCHOOL. Leermiddelen1000. Jaarwedden2400. Toelage directeur100. Schoonhouden, verlichting en verwarming der lokalen200. Pensionneering300. Ten laste der gemeente 4000. Beide scholen zullen de gemeente dus jaarlijks in to taal 8000.kosten. Wordt hierbij in aanmerking genomen dat de burgeravondschool jaarlijks een uitgaaf uit de gemeentekas vordert van 16000.en schat ten wij de gemiddelde kosten van het vervolgonderwijs voor jongens op 1700.dan zal de gemeente jaarlijks 10.000.minder voor dit onderwijs behoeven uit te geven. Ten slotte kunnen wij nog inededeelen dat, indien overeenkomstig onze voorstellen wordt besloten, een deel van het aan de burgeravondschool verbonden on derwijzend personeel kan worden benoemd aan de op te richten avondnijverheidsschool, terwijl het andere deel, voor zoover mogelijk, kan worden werkzaam ge steld aan de lagere avondhandelsschool. In verband met het vorenstaande en in aansluiting aan ons meeraangehaald voorstel van 10 Juli 1.1. hebben wij dan ook de eer Uwe Vergadering voor te stellen te besluiten: I. het vervolgonderwijs voor jongens op te heffen; II. de burgeravondschool met ingang van 1 October 1924 op te heffen en in verband daarmede in te trekken: a. het Reglement voor de Burgeravondschool te Leeuwarden (gemeenteblad no. 18 van 1907, zooals dat later is gewijzigd bij de gemeentebladen nos. 22 van 1908, 3 van 1912, 41 van 1917 en 34 van 1919); b. de Verordeningen tot het heffen en op de invor dering van schoolgeld voor het onderwijs aan de Bur geravondschool te Leeuwarden (gemeenteblad no. 20 van 1907); c. het besluit tot vaststelling van het getal en de bezoldiging der leeraren aan de Burgeravondschool (gemeenteblad no. 38 van 1919); III. te verklaren, overeenkomstig het 2e lid van art. 25 der Nijverheidsonderwijswet, de oprichting en in standhouding van een avondnijverheidsschool, wegens opheffing der burgeravondschool met ingang van 1 Oc tober 1924, noodig te achten; IV. met ingang van 1 October 1924, wegens ophef fing van hunne betrekking als leeraar aan de burger avondschool, eervol ontslag te verleenen aan de vol gende personen: 1. N. Dijkema; 2. S. Goud; 3. A. C. Nubé; 4. L. J. D. Sloet; 5. M. Venstra; 6. D. L. de Vries; V. in beginsel over te gaan tot oprichting van een lagere avondhandelsschool. Leeuwarden, 31 Juli 1924. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J. M. VAN BEYMA, Burgemeester. M. GOSLINGS, Secretaris. 348 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924. Bijl. no. 22. GRATIFICATIËN, enz. personeel Gemeentelijke Drinkwaterleiding. Aan den Gemeenteraad. Het ligt in de bedoeling de exploitatie door de ge meente van de drinkwaterleiding in het tijdvak tusschen 1 October en 31 December 1924 te beëindigen en te doen geschieden door de N. V. Intercommunale Water leiding Gebied Leeuwarden. Het personeel der gemeentelijke waterleiding zal dan moeten worden ontslagen en slechts gedeeltelijk worden geplaatst bij de N. V. Intercommunale Waterleiding Ge bied Leeuwarden. Zij, die niet geplaatst worden, zullen geen aan spraak op pensioen kunnen maken. De Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) stelt n.l. voor pensionneering den eisch, dat de ontslagenen een pensioengerechtigden diensttijd van tenminste zeven jaar moeten kunnen doen meetellen. Waar nu de waterleiding met ingang van 1 September 1921 door de gemeente werd overgenomen en de diensttijden bij de N. V. „de Leeuwarder Water leiding-Maatschappij" niet voor inkoop voor pensioen vatbaar waren, heeft het personeel, met uitzondering van den directeur, slechts drie pensioengerechtigde dienstjaren. Het personeel, dat overgaat in dienst der N. V. Inter communale Waterleiding Gebied Leeuwarden, zal op 65-iarigen leeftijd, of bij vroegere invaliditeit, eenige aanspraak op pensioen kunnen doen gelden zij, die echter in genoemd tijdvak zullen worden ontslagen, ver liezen alle aanspraken op pensioen. Bleef de water leiding in handen der gemeente, dan zou het wel niet zeker zijn, dat al het personeel, dat van de N. V. „de Leeuwarder Waterleiding-Maatschappij" werd overgenomen, in dienst werd gehouden, doch met het grootste gedeelte was dit wel het geval geweest; de genen echter, wier diensten thans overbodig worden, zien nu al hunne vooruitzichten op pensioen verloren gaan. Wij hebben onder de oogen gezien of het niet moge lijk zou zijn eene regeling te treffen, waarbij de dienst tijden bij de N. V. „de Leeuwarder Waterleiding-Maat schappij" toch nog met pensioen of gratificatie zouden kunnen worden vergolden. Wij stellen op den voorgrond dat het personeel gee nerlei aanspraak kan doen gelden op pensioen of grati ficatie. Wel was door de N. V. „de Leeuwarder Water leiding-Maatschappij" op het leven van sommigen van het personeel eene verzekering gesloten bij de Alge- meene Friesche Levensverzekeringmaatschappij, doch de lage verzekeringssommen werden of worden uitge keerd aan de waterleiding en niet aan het personeel. De bedoeling van deze verzekering was een fonds te vormen om het personeel bij ontslag niet geheel onver zorgd achter te laten. Waar de gesloten verzekering echter niet hoog is en gedeeltelijk nog jaren moet loo- pen, voor de bedragen worden uitgekeerd, is het per soneel hiermede slechts matig gebaat. Art. 5, laatste lid, der thans vervallen verordening omtrent het verleenen van pensioen aan ambtenaren, bedienden en werklieden in dienst der gemeente of van gemeentelijke instellingen (gemeenteblad no. 32 van 1893) bepaalde: „Voor de werklieden bij de gemeen telijke gasfabriek en de stadsreiniging geldt voor de „berekening van hun pensioen mede de tijd, gedurende „welke zij aan die inrichtingen waren verbonden, vóór- „dat deze vanwege de gemeente werden geëxploiteerd." Hieruit blijkt, dat ook in 1893 particuliere diensten met pensioen werden vergolden, waarom wij meenen ook thans een voorstel te moeten doen om het personeel voor de aan de N. V. „Leeuwarder Waterleiding-Maat schappij" en aan de gemeente bewezen diensten, waar voor geen pensioen wordt toegekend, eene gratificatie te verleenen. Eene zoo eenvoudige bepaling als van 1893 kan echter thans niet worden gemaakt, doordat de pension neering van de ambtenaren thans van rijkswege is ge regeld. Wij meenen dat eene billijke regeling zou zijn ge troffen, indien aan het personeel bij de gemeentelijke drinkwaterleiding bij ontslag (behalve op eigen ver zoek om andere redenen dan het bereiken van den 65-jarigen leeftijd of wegens invaliditeit) uit den gemeentedienst of uit den dienst van de N. V. Inter communale Waterleiding Gebied Leeuwarden, eene jaar- lijksche gratificatie zou worden verleend, gelijk aan de helft van het bedrag dat zij aan pensioen of meerder pensioen volgens de tegenwoordige Pensioenwet zouden ontvangen, indien de diensten, bewezen aan de N. V. „de Leeuwarder Waterleiding-Maatschappij" wel voor pensioen in aanmerking zouden komen. Het rijkspensioen bedraagt voor elk dienstjaar 2 van de middelsom der pensioensgrondslagen over de laatste drie jaren, met dien verstande, dat het minimum pensioen 30 en het maximum-pensioen 70 be draagt. Het pensioen wordt dus over ten minste 15 en over ten hoogste 35 dienstjaren verleend. Zooals hierboven reeds werd vermeld, wordt geen pensioen toegekend indien minder dan 7 jaren in pen sioengerechtigden dienst zijn doorgebracht. Indien daar om in totaal (dus te zamen bij de N. V. „de Leeuwarder Waterleiding-Maatschappij", de gemeente en de N. V. Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden) min der dan 7 dienstjaren worden bereikt, wordt geen grati ficatie toegekend. Ook heeft toekenning van een grati ficatie niet plaats, indien meer dan zeven pensioenge rechtigde, doch in 't geheel minder dan 15 dienstjaren worden bereikt, omdat het minimum-rijkspensioen 30 bedraagt en dus steeds over 15 dienstjaren wordt be rekend. Eveneens wordt geen gratificatie toegekend, indien meer dan 35 pensioengerechtigde dienstjaren worden bereikt of indien verhoogd invaliditeitspensioen wordt verleend, omdat dan reeds het maximum-rijks- pensioen wordt toegekend. Hierbij is een staat gevoegd, houdende opgave van het personeel bij de gemeentelijke drinkwaterleiding, hetwelk op 1 September 1921 in den dienst der ge meente overging, met vermelding der tijdstippen, waar op zij vermoedelijk uit den dienst zullen worden ont slagen, van de bedragen welke zij aan pensioen zouden ontvangen, indien de diensttijden bij de N. V. „de Leeu warder Waterleiding-Alaatschappij" met pensioen zou den worden vergolden, van de pensioenen welke in werkelijkheid zullen worden verleend en het bedrag der toe te kennen jaarlijksche gratificatie, alsmede de waarde in ééns daarvan; voor deze berekeningen is aan genomen de datum van 16 November, zijnde de mid delste datum in het tijdvak van 1 October tot 31 De cember. Het bedrag der toe te kennen gratificatiën wordt in ons voorstel reeds definitief vastgesteld, zoodat geen rekening wordt gehouden met eventueele wijziging in de bepalingen der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240) en met mogelijke wijzigingen in de pensioens grondslagen van de betrokkenen. De bedragen, welke geacht kunnen worden de waarde der gratificatiën in ééns te vertegenwoordigen, zijn be rekend op de wijze zooals dit gewoonlijk geschiedt door verzekeringsmaatschappijen; echter werd geen percen tage voor winst, enz. berekend, terwijl ook geen reke ning werd gehouden met ontslag vóór het bereiken van den" 65-jarigen leeftijd wegens invaliditeit, omdat geacht kan worden dat de kans op c rtslag wegens invaliditeit, ontstaan buiten den dienst, van den een, wordt opge heven door de kans op toekenning van verhoogd inva liditeitspensioen aan een ander, waardoor dan aan dezen geene gratificatie zal behoeven te worden uitgekeerd. 349

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1924 | | pagina 171