n¥
I
fl
Bijlage no. 35.
t,
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924. Bijl. no. 35.
ONDERZOEK inzake de School van Middelbaar
Onderwijs voor Meisjes.
Aan den Gemeenteraad.
In de raadsvergadering van 27 en 29 December van
het vorig jaar is de volgende motie door Burgemeester
en Wethouders overgenomen
De Raad, van oordeel dat een uitgave van meer dan
30.000.ten behoeve van de Middelbare school voor
meisjes eerst dan gerechtvaardigd is wanneer voor alles
de maatschappelijke nuttigheid dezer inrichting kan
worden aangetoond, draagt Burgemeester en Wethou
ders op voor de eerstvolgende begrooting een rapport
aan deze vergadering over te leggen.
Sinds zijn bij de stukken gevoegd 2 adressen, t. w.
één van de algemeene vereeniging van leeraren bij het
middelbaar onderwijs, ingekomen 11 October 1.1. en één
van het bestuur der vereeniging van directrices van mid
delbare meisjesscholen, ingekomen 14 October daaraan
volgende, beide met het verzoek de school te willen
handhaven.
De strekking van deze overneming was geen andere
dan een bereidverklaring tot het instellen van het on
derzoek, zonder dat Burgemeester en Wethouders daar
mede onderschreven de in de motie nedergelegde over
weging waarover zij zich gedurende de raadsvergadering
ook niet hadden kunnen beraden.
Dat reeds zoo spoedig na de reorganisatie dezer
school, die is ingegaan 19 September 1921, zoodat over
deze gewijzigde vorm nog zeer onvolkomen geoordeeld
kan worden (eerst in 1927 kunnen de eerste leerlingen
van den A-cursus aan het eindexamen van de 5-jarige
H. B. S. deelnemen), een onderzoek moet worden in
gesteld naar haar nut, wekt wel verwondering, daar
toen na verwerping in den Raad eener motie tot
uitstel op grond van het aanhangig zijn van een wijzi
ging der wet op het M. O. het voorstel tot reorga
nisatie met algemeene stemmen is aangenomen. (Han
delingen 16 October 1920).
Men had wellicht een zoodanig onderzoek kun
nen verwachten indien na de reorganisatie de school
zienderoogen in leerlingen-aantal was achteruit gegaan.
Dit is echter geenszins het geval. Zelfs hebben zich dit
jaar niet minder dan 38 leerlingen voor de eerste klasse
aangegeven, wat wel allerminst duidt op gebrek aan
waardeering van dit onderwijs integendeel, het lijkt
alsof de ouders juist in den tijd, waarin de vraag te
berde werd gebracht of de school van middelbaar onder
wijs voor meisjes nog wel bestaansrecht verdient, heb
ben willen toonen hoe zeer de school door hen op prijs
wordt gesteld. Geheel vreemd aan het toenemen van het
aantal leerlingen zal echter ook niet zijn dat, terwijl
voordien het geringste schoolgeld 60.- bedroeg, dit
sinds 1923 afhangt van het inkomen der ouders, zoodat
in de jaren 1923/1924 voor 33 leerlingen minder dan
60.werd betaald.
In het rapport dat van ons gevraagd wordt, dient
dus de maatschappelijke nuttigheid van deze inrichting
van onderwijs aangetoond te worden. Nu is aan ouders
van leerlingen en oud-leerlingen de motie voorgelegd
met verzoek hunne meening hieromtrent te kennen te
willen geven. De ontvangen brieven leggen wij bij de
stukken ter visie: 89 hebben aan dit verzoek gehoor ge
geven, waaronder een 9-tal zich, meer of minder uitge
sproken, met een opheffing zou kunnen vereenigen, doch
van wie de anderen zich verklaarden tot warme voor
standers. Allen echter erkennen nadrukkelijk het nut. En
waar het ons voorkomt dat er niemand zal zijn die nog
overtuigd moet worden van het nut van eenigerlei onder
wijsinrichting, althans van die welke wij hier ter stede
kennen, meenen wij dat hier niet nader behoeven te be
wijzen. Ten overvloede kan verwezen worden naar het
geen hieromtrent van deze zijde opgemerkt is in het
jaar 1908 (bijlage no. 20), toen op uitnoodiging van
den Raad een onderzoek is ingesteld „naar de wensche-
lijkheid tot opheffing of reorganisatie" van deze zelfde
school.
Wij hebben dan ook de motie aldus opgevat: dat aan
getoond werd welke vruchten het onderwijs op de mid
delbare meisjesschool voor de leerlingen draagt. Hier
volgt reeds terstond uit dat wij ons moeten beperken
tot de leerlingen van den 5-jarigen cursus. In de eerste
plaats omdat het nut van het diploma 6-jarigen cursus
(=r diploma 5-jarige H. B. S.) voldoende bekend is,
doch in de tweede plaats omdat (gelijk boven reeds
werd opgemerkt) eerst in 1927 de eerste leerlingen van
deze afdeeling aan het eindexamen kunnen deelnemen.
Door de Commissie van toezicht is een onderzoek inge
steld over een tijdvak van 12 jaren naar hetgeen de leer
lingen, die het einddiploma behaald hebben, in de maat
schappij geworden zijn. Het feit dat van de 125 oud
leerlingen, waarover het onderzoek loopt, 25, dus y5,
zich niet tot een maatschappelijke positie hebben
voorbereid (van deze zijn 19 gehuwd), noopt ons hier
reeds terstond op te merken, dat wij volkomen kunnen
onderschrijven wat hiervan in de adviezen van den In
specteur van het M. O., de Commissie van toezicht
en de directrice der school, welke alle bij de stuk
ken zijn gevoegd, omtrent deze categorie der oud-leer
lingen opgemerkt wordt. De directrice schrijft hierover:
„Vooral ook ten opzichte van deze leerlingen mag men
zeggen dat het genoten onderwijs haar ten goede is ge
komen. Haar en vooral de maatschappij. Want het
maatschappelijk belang wordt ongetwijfeld gediend door
degelijk onderlegde vrouwen".
Wie Uwer, zouden wij hier aan toe willen voegen,
beschouwt het niet als een voorrecht naast zich een
huisvrouw te hebben, die door hare ontwikkeling, haar
op school bijgebracht, in staat is, niet slechts in de
materieele behoeften van het gezin te voorzien, doch
ook om in geestelijk opzicht voor man en kind tot steun
te zijn?
Intusschen, het overgroote deel der oud-leerlingen,
waarover het onderzoek heeft geloopen, heeft zich wel
een maatschappelijke werkkring gekozen. De juiste
cijfers hieromtrent zijn in het rapport der directrice te
vinden. Omtrent een der bij voorkeur gekozen inrich
tingen, het lager- of middelbaar onderwijs, waartoe 29
van de leerlingen zich na haar einddiploma bekwaam
den, maken wij enkele kantteekeningen. Het volgende
citeeren wij uit één der brieven van een vader, die zelf
gedurende verschillende jaren aan het hoofd van een
inrichting van het middelbaar onderwijs heeft gestaan.
„Meisjes, die in den zomer het diploma ontvingen,
gingen met September daaraanvolgende naar den z.g.
stoomcursus, en deden het volgend voorjaar examen
voor onderwijzeres. Ze mochten, wat parate kennis be
treft, soms ten achter staan bij degenen die op normaal-
of kweekscholen haar opleiding hadden ontvangen, in
algemeene ontwikkeling waren zij verre vooruit."
In aansluiting hieraan nog dit. In artikel 27 van het
Kon. besluit van 11 September 1923 (Stbl. no. 439)
wordt bepaald dat in zooverre er plaatsen beschik
baar zijn tot het eerste leerjaar eener 3-jarige of tot
het tweede leerjaar eener 4-jarige kweekschool worden
toegelaten: a. enz., b. degenen, die de eerste 3 leer
jaren van een H. B. S. met 5-jarigen cursus, van een
H. B. S. voor meisjes met 6-jarigen cursus, van een
middelbare meisjesschool of van een gymnasium met
gunstig gevolg doorloopen hebben. Een officieele erken
ning dus van, zij het dan niet gelijk, dan toch in een
bepaald opzicht, gelijkwaardig onderwijs wat betreft de
laagste drie klassen dezer scholen. De opmerking die
wij o. a. aantreffen in het van de meerderheid afwijkend
advies van een der leden van de Commissie van toezicht,
dat de rechten, verbonden aan het einddiploma der
431