Bijl. no. 35.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924.
middelbare meisjesschool, vrijwel overeenkomen met
die der diploma's M. U. L. O. en 3-jarige H. B. S., wordt
hiermede in ieder geval ontzenuwd. Een vergelijking
met het U. L. O. is in het rapport der directrice te
vinden, waarbij wellicht ten overvloede nog eens zij
vermeld dat de uitgebreid lagere onderwijsschool 4 leer
jaren heeft na de 6e klasse der lagere school en de mid
delbare ineisjsesschool 5 leerjaren na de 7e klasse.
Als aanvulling van het bovenstaande kan nog vermeld
worden de mededeeling van den vader eener oud-leer
ling, dat deze „vanuit de derde klasse middelbare meis
jesschool met vrucht de 2-jarige hoogere handelsschool
hier ter stede heeft kunnen doorloopen".
Hier is het wellicht de meest juiste plaats om een
enkel woord te wijden aan de mogelijkheid dat een op
den duur wettelijke bevoegdheid aan het einddiploma
der middelbare meisjesschool wordt toegekend, waarop
het in den aanvang vermelde adres der algemeene ver-
eeniging van leeraren ook de aandacht vestigt. Door
de vereeniging van directrices van middelbare meisjes
scholen is een leerplan opgemaakt van 27 z.g. verplichte
uren per week. In de laagste 2 kiassen mag 32 en de
andere 34 uur per week les gegeven worden. Een eind
diploma zou dan loopen over de voornaamste dezer
vakken, terwijl voor enkele vakken de examencijfers naar
de rapporten gerekend worden. Thans wordt aan de
middelbare meisjesschool hier ter stede aan die „ver
plichte vakken" in de 5 klassen onderscheidenlijk 29,
29, 29, 26 en 26 uren gewijd, terwijl het aantal lesuren
in de week in de laagste 3 klassen 32 uren, in de hoogste
twee 34 uren bedraagt. Werd een leerplan als dat wat
door de directrices is voorgesteld dus op den duur in de
wet opgenomen en wordt hier besloten het programma
daarmee in overeenstemming te brengen, dan is er vol
doende speling om onze school zonder belangrijk in
grijpen hierbij te doen aanpassen. Slechts één verplicht
vak, boekhouden, dat gedurende één jaar één uur per
week zou worden gegeven, komt thans niet op het
programma dezer school voor.
Meenen wij nu voldoende te hebben aangetoond
dat het maatschappelijk nut in niet onbelangrijk
opzicht gediend wordt door het onderwijs op
de middelbare meisjesschool, het belangrijkste mo
tief voor het bestaansrecht blijft o. i. te allen tijde
het voordeel dat de school zich aanpast aan het
kunnen der vrouwelijke jeugd in het bijzonder, terwijl
tegemoet gekomen wordt aan de wenschelijkheid om in
de puberteitsjaren de meisjes de gelegenheid te bieden
op een meisjesschool en in hoofdzaak bij vrouwelijke
leerkrachten zich verder te bekwamen. Het lijkt ver
wonderlijk dat hierop nog telken male opnieuw moet
worden gewezen. Trouwens, dateeren de betoogen van
vóór- en tegenstanders van co-educatie al van vele
jaren her, op het bezwaar van co-instructie kan eigenlijk
pas de laatste jaren gewezen worden, daar dit in hoofd
zaak betreft het samen leeren van jongens en meisjes op
scholen van middelbaar en hooger onderwijs en eerst
sedert een 15 a 20-tal jaren niet alleen meer de beste
der meisjes de jongensschool bezoeken, waardoor
vroeger het verschil niet zoozeer op den voorgrond trad;
tegenwoordig is deze selectie niet zoo sterk meer, zoodat
de bezwaren thans meer in het oog vallen.
Interessant is dienaangaande een onderzoek, ingesteld
over de resultaten van het onderwijs bij jongens en
meisjes, allen leerlingen van twee lycea te Amsterdam.*)
Men is hierbij tot de conclusie gekomen dat er verschil
bestaat in het vermogen tot „meekomen" van jongens
en meisjes in verschillende klassen, welk vermogen
echter, wat de leeftijden betreft, bij de beide sexes niet
samenvalt. De jongens nl„ die in de laagste twee klassen
zwak waren, haalden de verzuimen vaak na de puber
Zie Paedagogische Studiën 5e jaargang, tweede en derde
aflevering, ter visie gelegd in de openbare leeszaal.
teitsjaren in. De meisjes daarentegen, zelfs als ze in de
laagste klassen goed zijn, gaan vaak in latere jaren
achteruit, doordat ze in lichamelijk opzicht geremd
worden.
Dezelfde ondervinding hadden eenige der ouders hier
ter stede: „Voor mijne beide dochters, die R. H. B. S.
„en gymnasium bezochten, bleek halverwege dat onder-
„wijs te moeilijk. Trouwens wordt mijne ondervinding
„bevestigd door hetgeen met een groot percentage der
„meisjes geschiedt" schrijft er een, en een ander: „Wij
„prefereeren voor meisjes die school boven de R.H.B.S.
„Onze oudste dochter bezocht te Leeuwarden de R. H.
„B. S. en hebben dus ondervinding van beide".
En, hoewel het aantal jaren, waarover het verslag der
R. H. B. S. alhier afzonderlijk melding maakt van het
tusschentijds verlaten dezer school van jongens en
meisjes „om verschillende redenen", te kort is om hier
uit tot een bepaalde conclusie te komen, toch vragen
wij ons af: kan het verschijnsel, dat in de afgeloopen
vijf jaren dooreengenomen 6.85 der jongens en
16.36 der meisjes de school tusschentijds verlieten,
ook verband houden met dit verschil in leerkracht? In
het rapport der directrice vinden wij de ook in dit op
zicht belangrijke vermelding, dat sinds September 1923
van de drie hoogere burgerscholen hier ter stede vier
leerlingen, van het gymnasium twee leerlingen naar de
middelbare meisjesscholen overgingen, dus 6 in 1 jaar
tijds! In dit verband meenen wij goed te doen opmerk
zaam te maken op de brieven der doktoren Overbosch,
Westerhuis en Uffelie, als vaders van leerlingen inge
zonden, en den brief van het medisch lid der Commissie
van toezicht, te vinden bij het rapport dier commissie,
die allen op gelijke gronden warm pleiten voor het
bestaansrecht der school. Zonder zoover te willen gaan
dat, met het oog op het laatst voorafgaande, wordt
overwogen of niet, in plaats van de meisjes de voor
haar meest geschikte school te willen ontnemen, de
tijden er rijp voor zijn voor vrouwelijke leerlingen den
toegang tot de 3-jarige H. B. S. en het gymnasium
moeilijker te maken dan voor jongens, willen wij toch
een waarschuwend woord laten hooren tegen een gevolg
dat, naar wij vermoeden niet geheel doorzien is.
Door eene opheffing der middelbare meisjesschool n.l.
wordt de toeloop van meisjes naar jongensscholen be
vorderd. Zoeken misschien ouders van buitenleerlingen
een andere plaats uit om hun dochters heen te sturen,
daar zij bij opheffing van de meisjesschool de keus heb
ben tusschen meerdere gemeenten, de hier wonende
meisjes zullen zich over de hier bestaande scholen gaan
verdeelen en veel meer dan thans, voorzoover het middel
baar onderwijs betreft, het onderwijs op ongewenschte
wijze beïnvloeden. De programma's dier scholen zijn
nog altijd berekend op het leervermogen van jongens.
De meisjes zullen in de hoogere leerjaren, waar zij in
voor haar te snel tempo moeten werken, de klassen
tegenhouden. Een niet onbelangrijk gevolg van dit be
volken der andere gemeentescholen is bovendien, dat
zij dan evengoed aan de gemeente geld kosten.
Daar de leerlingen zich in hoofdzaak zullen verdeelen
over de 3-jarige H. B. S. en de U. L. O.-scholen, die
thans aan de gemeente per leerling gemiddeld 250.
kosten, zal voor haar onderwijs toch jaarlijks nog on
geveer 15.000.moeten worden uitgegeven.
Ten slotte willen wij nog eens met ernst hierop
wijzen dat, al worden in Lïwe vergaderingen slechts
gemeentebelangen ter sprake gebracht, wij daarnaast
niet moeten vergeten dat Leeuwarden ook als hoofdstad
der provincie verplichtingen heeft. Moet de eenige
middelbare meisjesschool in de provincie verdwijnen in
een tijd dat, zeker niet het minst van den kant der voor
stellers van de motie, zooveel aandacht wordt gewijd
aan de belangen der vrouw Moeten wij, terwijl
eenige jaren geleden in Rotterdam is overgegaan tot
stichting eener tweede middelbare meisjesschool en
Amsterdam hiertoe dit jaar het besluit genomen heeft,
432
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1924.
waaruit toch zeker kan worden afgeleid dat men ginds
het maatschappelijk nut van een dergelijke school wel
degelijk inziet, onze school gaan afbreken?
Op grond van het bovenstaande zijn wij tot de con
clusie gekomen, dat de school van middelbaar onderwijs
voor meisjes belangrijk maatschappelijk nut afwerpt,
waarbij niet vergeten dient te worden dat bij hen, die
zich in een bepaalde gemeente willen vestigen, de vraag
van groot belang is welk onderwijs zij daar voor hunne
kinderen kunnen krijgen; dat dit nut echter niet op een
bepaalde som te schatten is en dat bij opheffing dezer
school de uit te keeren wachtgelden, die weliswaar te
eeniger tijd wel weer vervallen, nog daargelaten, de
kosten van het onderwijs op andere scholen in belang
rijke mate zullen stijgen, zoodat wij de eer hebben U
voor te stellen te besluiten de voorafgaande beschou
wingen voor kennisgeving aan te nemen en aan de in
den aanvang vermelde adressanten te berichten dat met
hun verzoek is rekening gehouden.
Leeuwarden, 13 November 1924.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
T. BAKKER, L.-Secretaris.
433