By lage no. 4. tw i4 K A;: 'lil:.: Bijlage tot het verslag der handelingen van den JAARWEDDEN personeel gymnasium (bijlage no. 15 van 1924). Aan den Gemeenteraad. In Uwe vergadering van 1 Juli j.l. werd ons in bijlage no. 15 tot het verslag van Uwe handelingen over dit jaar opgenomen voorstel tot wijziging der verordening tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der leeraren enz. aan het gymnasium verworpen. Zooals U bekend is werd dit voorstel door ons inge diend, omdat de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen mededeelde dat, wilde de gemeente hare aanspraken op het rijkssubsidie voor die inrichting van onderwijs behouden, de door hem geëischte, en in dat voorstel vervatte, vermindering van wedden met 5 en 10 van 1 Mei 1924 af ongewijzigd op het aan het gymnasium verbonden personeel moest worden toe gepast. Het gevolg van Uwe beslissing is derhalve dat van 1 Mei 1924 af niet meer aan de door den Minister ge stelde subsidie-voorwaarden wordt voldaan en dat dus van dat tijdstip af niet meer op het rijkssubsidie mag worden gerekend. In verband met het bepaalde bij art. 15 der Hooger Onderwijswet zullen dan ook daarna Uwe besluiten betreffende het bedrag der jaarwedden niet meer aan de goedkeuring van den Minister, maar aan die van Gedeputeerde Staten moeten worden onder worpen. Wij hebben ons afgevraagd wat de consequen ties zijn van Uw besluit van 1 Juli 1.1. In verband hiermede merken wij het volgende op. Ingevolge ons voorstel, neergelegd in bijlagen nos. 10 van 1923 en 5 van dit jaar tot het verslag van Uwe handelingen, werden bij Uwe besluiten van 11 December 1923 en 12 Februari 1924, opgenomen in gemeenteblad no. 4 van dit jaar, de salarissen van het personeel aan het gymnasium overeenkomstig het verlangen van den Minister, gerekend met ingang van 1 September 1923, in overeenstemming gebracht met die, welke van dien datum af gelden voor de Rijk^ Hoogere burgerscholen. De salarissen werden daarbij over het algemeen niet onbelangrijk verminderd. Deze, van 1 September 1923 af geldende, nieuwe regeling heeft evenwel alleen haar volle effect voor nieuw aan te stellen personeel, omdat krachtens artikel 16 (over gangsbepaling) der in het vorenaangehaald gemeente blad opgenomen salarisregeling voor het personeel dat op 31 Augustus 1923 in dienst was de oude, meer gun stige, regeling vrijwel van kracht blijft. Het komt er dus op neer dat de rechten van het op 31 Augustus 1923 in dienst zijnd personeel door die overgangsbepaling zoo goed als intact zijn gebleven, doordat de gunstige salarisregeling, welke tot 1 September 1923 heeft ge golden, voor dat personeel is blijven gelden. Iets anders staat de zaak ten opzichte van de met of na 1 September 1923 benoemde of te benoemen leeraren aan het gym nasium. Voor deze categorie geldt, zooals boven blijkt, de aangehaalde overgangsbepaling niet, met gevolg dat het salaris voor deze titularissen moet worden berekend aan de hand van de met 1 September 1923 in werking getreden regeling. Het lijkt ons wenschelijk den hiervoren geschetsten tweeslachtigen toestand ten opzichte van de sala- rieering van het personeel aan het gymnasium niet langer te laten voortduren. Bovendien wil het ons voorkomen dat het besluit van 1 Juli 1.1. er toe leidt de salarissen van het personeel aan het gym nasium thans weer gelijk vroeger te doen luiden, waar aan kan worden voldaan door de oude salarisregeling, welke op 31 Augustus 1923 van kracht was, weer voor het gymnasium in te voeren. De kindertoelage welke tot dusver, ook krachtens de oude van rijkswege voor van Leeuwarden, 1925. Bijl. 110. 4. geschreven salarisregeling, aan het daarvoor in aan merking komende personeel wordt toegekend, komt dan te vervallen. Waar Uwe Vergadering zich in principe steeds tegen deze toelagen heeft verklaard en ook de andere gemeente-ambtenaren, wier salarissen door den gemeenteraad worden geregeld, hiervan verstoken zijn, is het niet wel te verdedigen te dien opzichte voor het gymnasium-personeel een uitzondering te maken. In de ontwerp-verordening, die hieronder ter vaststelling wordt aangeboden, is de desbetreffende clausule dan ook weggelaten. Daarin is tevens niet overgenomen de navolgende, in de oude salarisregeling voorkomende, bepaling: „Zoolang een mannelijk leeraar of de concierge, die gehuwd is of gehuwd is geweest, overigens naar de regeling van deze verordening een wedde zou genieten die minder zou bedragen dan 1540.--, wordt zijn wedde tot dat bedrag verhoogd. De verhooging gaat in met den eersten dag van de maand, waarin het hu welijk wordt gesloten." Waar noch in de betrekkelijke verordeningen voor andere inrichtingen van onderwijs noch in de Salarisver ordening voor de andere ambtenaren deze voorziening is getroffen, achten wij het niet noodig ten opzichte van het personeel aan het gymnasium een uitzondering te treffen. Handhaving van die bepaling kan bovendien tot ongewenschte toestanden aanleiding geven, omdat een leeraar, als daarbij bedoeld, die 1 uur les per week zou geven, op grond van die bepaling aanspraak zou kunnen maken op een minimum-salaris van 1540. Wij meenen U verder nog te moeten voorstellen Uw besluit van 11 December 1923 no. 420R/253, bevattende de verplichting van het aan het gymnasium verbonden personeel om van 1 Januari 1923 af pensioensbijdragen te storten en welke verplichting ook als een subsidie voorwaarde gold, gerekend met ingang van 1 Mei 1924 in te trekken. Wijl ook door de andere gemeente-ambte naren, althans voor zoover daartoe niet uit anderen hoofde de verplichting bestaat, die bijdragen niet worden gestort, vinden wij het niet meer dan vanzelf sprekend dat het personeel aan het gymnasium daarvan eveneens wordt vrijgesteld. Tot behoud van de eenheid in de salarieering en in de ziekteregeling hebben wij gemeend geen overgangs bepaling in de nieuwe, hieronder in ontwerp aangebo den, regeling te moeten opnemen. Het prijsgeven van het rijkssubsidie heeft verder tot gevolg dat het wettelijk recht der gemeente, ingevolge artikel 8quater der Hooger Onderwijswet, op eene bij drage in de kosten van andere daarvoor in aanmerking komende gemeenten, komt te vervallen. Dit bezwaar kan echter worden opgeheven door met die gemeenten een regeling aan te gaan krachtens welke leerlingen uit die gemeenten tegen een bepaalde vergoeding tot het gymnasium kunnen worden toegelaten. Een ontwerp regeling hiertoe wordt hieronder ter vaststelling aan geboden. Uit dit ontwerp zal U blijken dat die vergoe ding is bepaald op 250.per leerling en per jaar. Dit bedrag is ten opzichte van de betrokken gemeenten alleszins billijk, aangezien de vergoeding die over de jaren 1922 en 1923 ingevolge meergenoemd artikel 8quater moest worden betaald, onderschei denlijk 336.38 en 280.83 per leerling be droeg. Het bedrag van 250.is genomen omdat door de verlaging van de tractementen der lee raren, die een gevolg van de aanvaarding van het rijks subsidie volgens de nieuwe voorwaarden zou zijn ge weest, de gemiddelde kosten 10 lager zouden zijn geworden en het naar onze meening billijk is de buiten gemeenten niet meer te laten betalen dan naar het be drag waarmede de kosten in dat geval gedekt hadden kunnen zijn. In verband met het bovenstaande hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten A. vast te stellen de hieronder opgenomen ontwerp- 305

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1925 | | pagina 151