Bijl. no. 5.
By lage no. 5.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
tijdelijken dienst doorgebracht als leeraar of Ieerares
aan gymnasia, hoogere burgerscholen, lycea, middel
bare of hoogere handelsscholen, zeevaartscholen, mid
delbare scholen voor nijverheidsonderwijs, middelbare
landbouwscholen en middelbare scholen voor meisjes,
als onderwijzer aan een kweekschool voor onderwijzers
of onderwijzeressen, als onderwijzer op jaarwedde aan
rijksdagnormaallessen, alsmede de diensttijd, als leeraar
in een of meer vakken, genoemd in de wet op het mid
delbaar onderwijs, doorgebracht aan de Koninklijke
militaire academie, het Koninklijk instituut van de
marine, de cadettenschool en den hoofdcursus. Dienst
tijd aan lagere scholen en aan scholen voor lager nijver
heids-, handels- en landbouwonderwijs telt voor de helft
mede tot een maximum van 6 jaren.
Op voorstel van curatoren, den inspecteur der gym
nasia gehoord, kunnen leeraren worden benoemd op het
aanvangssalaris, verhoogd met een of meer periodieke
verhoogingen. In deze gevallen wordt tegelijkertijd ge
regeld op welke tijdstippen de volgende periodieke
verhoogingen zullen worden toegekend.
Ingeval van ontstentenis of van afwezigheid wegens
ziekte, die langer dan eene maand duurt, wordt de
aanvangsjaarwedde van den vroegeren of afwezigen lee
raar, berekend over het tijdvak, waarover de ontsten
tenis of de afwezigheid loopt, door curatoren, den rector
gehoord, verdeeld onder hen, die de lessen hebben
waargenomen.
Art. 3.
Behalve de bovengenoemde vaste leeraren kunnen
door den Raad, op voorstel van curatoren, den inspec
teur gehoord, tijdelijke leeraren voor één cursus of ge
deelte daarvan worden aangesteld.
De bezoldiging wordt alsdan geregeld overeenkomstig
het bepaalde in art. 2.
Art. 4.
Bij de aanvrage om verlof tot afwezigheid van den
rector of een leeraar wegens ziekte wordt tevens eene
geneeskundige verklaring overgelegd, waaruit blijkt, dat
de betrokkene wegens ongesteldheid verhinderd is zijne
betrekking waar te nemen.
Heeft de afwezigheid langer geduurd dan drie maan
den of wanneer het overigens door Burgemeester en
Wethouders wordt gevorderd, dan hervat de rector of
de leeraar zijne werkzaamheden niet eerder dan na in
zending aan curatoren van een geneeskundige verkla
ring, waaruit blijkt, dat die hervatting kan worden toe
gelaten met het oog op de belangen zoowel van het
onderwijs, als van den betrokkene zelf en van de leer
lingen.
Bij -onafgebroken afwezigheid wegens ziekte wordt
aan den rector of den leeraar gedurende het eerste jaar
na den datum, die in het besluit, waarbij hem het verlof
verleend is, als aanvang daarvan is vastgesteld, de jaar
wedde geheel uitgekeerd; gedurende het tweede jaar
wordt op zijn jaarwedde ingehouden hetgeen in dien
tijd besteed is aan de waarneming van den dienst; over
den verderen duur van het verlof wordt de jaarwedde
geheel ingehouden.
De afwezigheid wordt geacht onafgebroken te hebben
voortgeduurd, indien binnen twee maanden, nadat de
werkzaamheden hervat zijn, opnieuw wegens ziekte
verlof wordt verleend.
De termijn van twee maanden wordt door de va-
canties opgeschort.
Art. 5.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn
getreden den 1 Mei 1924, met welk tijdstip vervallen
de raadsbesluiten van 11 December 1923 en 12 Februari
1924 ("gemeenteblad no. 4 van 1924).
Leeuwarden, 19
De Raad voornoemd,
308
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
SCHOOLGELDVERORDENINGEN betreffende het
bewaarschoolonderwijs, den gemeentelijken
cursus voor meisjes aan de Industrie- en
Huishoudschool en de Lagere Avondhan
delsschool (bijlagen nos. 28, 29, 21 en 30
van 1924).
Aan den Gemeenteraad.
Bij brief d.d. 29 October 1924, no. 94, 2e afdeeling,
hebben Gedeputeerde Staten teruggezonden de in Uwe
Vergadering van den 14en te voren vastgestelde veror
dening op de heffing van schoolgeld voor het onderwijs
aan de gemeentelijke bewaarscholen, onder mededeeling
dat de Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw
bezwaar heeft tegen schoolgeldverordeningen voor lager
onderwijs, waarin de grens van vrijstelling bepaald is
op een hooger inkomen dan 800.
In verband daarmede komt het dat college onwaar
schijnlijk voor dat de onderwerpelijke verordening de
vereischte goedkeuring zal verwerven, omdat daarin
inkomens beneden 1100.van schoolgeld worden
vrijgesteld. In overweging wordt gegeven een wijziging
dienaangaande te bevorderen.
Wij meenen aan het bezwaar tegemoet te moeten
komen en de tabel van artikel 1 in dien zin te wijzigen,
dat inkomens beneden 800.worden vrijgesteld, dat
voor inkomens van 800.tot beneden 950.1.50
en voor die van 950.tot beneden 1100.— 2.
schoolgeld wordt betaald.
Onder verwijzing naar hun hierboven vermeld
schrijven van 29 October 1924, no. 94, 2e afdeeling,
wordt door Gedeputeerde Staten bij brief van 12 No
vember 1924, no. 96, 2e afdeeling, bezwaar ge
maakt de door U d.d. 29 October j.l. vastgestelde ver
ordeningen tot het heffen van schoolgeld voor den ge
meentelijken cursus voor meisjes aan de Industrie- en
Huishoudschool en voor het onderwijs aan de lagere
avondhandelsschool ter goedkeuring aan de Kroon door
te zenden, omdat daarin ook inkomens tot beneden
1200.van betaling van schoolgeld worden vrijge-»
steld.
Wij meenen ook hier aan het geopperde bezwaar te
gemoet te moeten komen en de heffing te doen aan
vangen bij een belastbaar inkomen, of, zooals het in
artikel 37 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914 wordt
genoemd, belastbare som, van 800.
Gelijk als bij het bewaarschoolonderwijs, zouden wij
het schoolgeld in de laagste klasse van heffing ook voor
de hierbedoelde inrichtingen van onderwijs willen vast
stellen op 1.50 geldende voor inkomens van 800.
tot beneden 950.en dat voor inkomens van 950.-
tot beneden 1100.willen bepalen op 2.
De onderwerpelijke verordeningen werden echter op
gezet met als uitgangspunt het zuiver inkomen van de
schoolgeldplichtigen. Nu de heffing evenwel gaat aan
vangen bij een belastbare som van 800.behoort het
tarief van artikel 1 van elk dier verordeningen daarmede
in overeenstemming te worden gebracht.
Tot goed begrip wijzen wij er op dat de „belastbare
som", boven omschreven, is het zuiver inkomen ver
minderd met den kinderaftrek. Waar dus in de nu
ontworpen tabel reeds met de kinderen rekening is ge
houden, behooren in de tarieven de kolommen te ver
vallen die de bedragen aangeven van het verschuldigde
schoolgeld bij aftrek voor 1, 2, 3 of meer kinderen, om
dat die aftrek in de tabel zelf reeds tot uitdrukking komt.
Deze wijziging heeft nog dit voordeel, dat dan met alle
minderjarige kinderen rekening wordt gehouden, terwijl
bij de verordeningen, zooals die waren vastgesteld, de
vermindering zich beperkt tot inwonende kinderen be
neden 16 jaar.
In de tabellen hebben wij de heffingsklassen zoodanig
gesteld dat het te betalen schoolgeld zoo min mogelijk
afwijkt van de bedragen zooals die door U waren be
paald.
Teneinde de goedkeuring niet opnieuw in gevaar te
brengen, hebben wij artikel 2 en in verband daarmede
ook artikel 3 in beide verordeningen geschrapt, op grond
dat die bepaling, welke uit artikel 66, 2e lid, der Wet
op het Lager Onderwijs 1920, in de schoolgeldveror
dening voor het lager onderwijs werd overgenomen en
waarbij de onderwerpelijke verordeningen zich zouden
aansluiten, bij een wijziging der Lager Onderwijswet,
daarin zijn komen te vervallen.
Voor de onderwerpelijke onderwijsinrichtingen is die
bepaling evenwel ook van weinig nut, omdat het wel
zelden zal voorkomen dat nieer dan 1 kind uit hetzelfde
gezin gelijktijdig van één daarvan gebruik maken.
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U
voor te stellen artikel 1 van eerstbedoelde verordening
te wijzigen zooals in ontwerp I is aangegeven en, met
intrekking van de d.d. 29 Octobei 1924 vastgestelde
heffingsverordeningen voor beide laatstgenoemde inrich
tingen, daarvoor vast te stellen nieuwe verordeningen
overeenkomstig de hierna volgende ontwerpen II en III.
Leeuwarden, December 1924.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J. M. VAN BEYMA, Burgemeester.
M. GOSLINGS, Secretaris.
ONTWERP 1.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
besluit:
De tabel van artikel 1 der verordening tot heffing
van schoolgeld voor het onderwijs aan de gemeentelijke
bewaarscholen, zooals die is vastgesteld d.d. 14 October
1924, nader vast te stellen als volgt:
Beneden 800.vrij
800.tot beneden 950.1.50
950.— 1100.— 2.—
1100.— 1300.— 2.50
1300.— 1600.— 4.—
1600.— 1900.— 6.—
309