Bijl. no. 12. Bijlage no. 12. Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. Litt. C. Memorie van toelichting. I. X. De termijn van 14 dagen, in het voorstel- K. de Boer genoemd, is iets te lang en zou daardoor de afdoening der zaken, meer dan noodig is, belemmeren. Als het voorstel bij de leden is rondgezonden, zijn de bijbehoorende stukken tegelijkertijd ter visie op de se cretarie neergelegd en worden Zaterdags vóór de raads- gadering, waarin het voorstel aan de orde wordt gesteld, naar de leeskamer overgebracht (art. 66). Het is dus voldoende om hier alleen van de rondzending van het voorstel te spreken. II. De „aanbrenging" der voorstellen van Burge meester en Wethouders is sinds 1 Januari 1923 vervallen. Het voorschrift moet dus met die praktijk in overeen stemming worden gebracht. Initiatief-voorstellen der leden kunnen onder de „ingekomen stukken" worden gerangschikt. III. Art. 20 houdt een overbodige formaliteit in. Naast de boeking van de stukken ter secretarie is dit register onnoodig en wordt in de praktijk ook niet meer aan gehouden. V, VI, IX. Hoofdstuk V van het reglement, getiteld „Van raadscommissiën en het onderzoek van stukken" dateert blijkbaar uit een tijd toen de zaken meer com missoriaal werden gemaakt dan tegenwoordig. Com- missiën tot voorbereiding van bepaalde aangelegenheden zijn thans groote uitzondering. De voorgestelde schrapping of wijziging van de genoemde bepalingen sluit zich bij die praktijk aan. Als gevolg van de wijzi ging van art. 55 moet ook art. 65 veranderd worden. VII, VIII, laatste lid van art. 63; art. 64. Het schijnt I aanbeveling te verdienen te bepalen dat de burgemeester niet verplicht aan het onderzoek aan een der afdeelingen deelneemt. XI, XII. Het is wenschelijk eenige regelen, uit voeriger dan die van artikel 36, te stellen ten aan zien van door de leden te stellen vragen en te houden interpellaties. De praktijk is thans deze, dat als regel den Voorzitter de verzoeken bereiken bij den aanvang der vergadering, zoodat er voor het college eigenlijk nimmer gelegenheid is zich vooraf te beraden. Een groot getal dier verzoeken betreft het eenvoudig vragen van inlichtingen, voor de beantwoording waarvan het niet noodig is den tijd der openbare vergadering in beslag te nemen en ten aanzien waarvan het voldoende is de leden met het antwoord schriftelijk in kennis te stellen. Dit alles gaat dan buiten de vergadering om. Is de vraag van verdere en meer algemeene strekking, zoodat het gemeentebelang meebrengt haar met het ant- j woord in openbare behandeling te brengen, waardoor zij het karakter eener interpellatie krijgt, dan moet zij zóó tijdig worden ingezonden, dat Burgemeester en Wet houders in de gelegenheid zijn haar in hunne gewone vergadering, die aan de raadsvergadering voorafgaat, te bespreken en, zoo mogelijk, het te geven antwoord vast te stellen. Er zijn evenwel natuurlijk gevallen denkbaar waarvoor de termijn van 6 dagen voor de inzending te lang is. Alleen in die gevallen kan van dien termijn worden afgeweken. Tevens is, evenals in art. 36, bestaand, dat thans ver vallen kan, voorgeschreven dat de beantwoording niet in dezelfde vergadering, als waarin over het verlof tot het houden der interpellatie wordt beslist, behoeft plaats te hebben. 338 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. MARKT- en Staangeld. VERORDENING op de Marktpolitie (bijlage no. 24 van 1924). ALGEMEENE Politieverordening. Litt. A. Voorstel van Burgemeester en Wethouders. Aan den Gemeenteraad. De besprekingen in de vergadering van 27 Januari 1.1. hebben ons geleid tot het nader onder de oogen zien van de voorstellen van 11 September 1924 betreffende het markt- en staangeld (bijlage no. 24 van het vorig jaar), waarover wij, gelijk U toen gebleken is, naar aanleiding van het aangenomen voorstel-Oosterhoff van 14 October 1924, krachtens welke de behandeling dier voorstellen toen werd geschorst, reeds onze gedachten hadden laten gaan. Naar in de eerstvermelde verga dering is medegedeeld, zou verhooging van het markt- geld geen financieel resultaat van belang opleveren vergelijking terzake met andere plaatsen had geenerlei waarde daar de factoren welke de opbrengst der rechten beheerschen te zeer uiteen loopen om uit de daar ver worven gegevens eenige conclusie voor Leeuwarden te trekken, zoodat wij gemeend hebben het voorstel tot verhooging niet te moeten handhaven (punt I bijlage 24). Door den ambtenaar van de politie met de regeling van de markt belast is opgemaakt een staat van alle vrijwel geregelde marktbezoekers en anderen, die ge woonlijk markt- of staangeld verschuldigd zijn met het door hen wekelijks te betalen bedrag. Bovendien heeft de tegenwoordige pachter ons mede- deeling gedaan van het gemiddelde van wat hij per week inde in het afgeloopen jaar. Uit de door de politie op gemaakte lijst was na te gaan, dat deze opgave juist was en vrij wat lager dan velen meenen. Hij is bereid om bij het gelijk blijven der marktgelden tot 1 Januari 1928 de pacht voor een jaarlijksche pacht som van 5000.voort te zetten; daarvoor hebben wij Uwe machtiging noodig aangezien de verordening op de invordering van het markt- en staangeld openbare verpachting voorschrijft. De som van 5000.komt ons billijk voor. Tegen de voorgenomen wijzigingen in de verordening op de marktpolitie (punten IV en V bijlage 24) zijn in den Raad geen stemmen opgegaan. Wij hebben daarom gemeend goed te doen door reeds nu aan de Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen te verzoeken de noodige voorstellen te ontwerpen en aan den Raad in te dienen. Zij betreffen de bloemenmarkt op Hemel vaartsdag, het sluitingsuur van de weekmarkten en het opnemen van eene bepaling welke, zooals wij in bijlage 24 uiteengezet hebben, ten doel heeft tegen te gaan de concurrentie aan die kooplieden die zich door betaling een vaste standplaats hebben verzekerd op daartoe door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen plaatsen. Het dientengevolge door de Commissie ingezonden ontwerp wordt hieronder aangetroffen. Tot toelichting van een geheel ander punt dat echter eveneens eene bepaling van de marktpolitie betreft, zoodat eene beslissing hieromtrent thans tevens zou kunnen worden genomen, moge het volgende dienen. In de vergadering van 11 Maart van het vorig jaar is eene wijziging in de verordening op de marktpolitie aangenomen, die ten doel had om daar, waar het uit verkeersoogpunt of om andere redenen noodzakelijk was, het uitstallen op stoepen te verbieden. Het leek toen het eenvoudigst dit te doen geschieden door toevoeging van een nieuw lid aan art. 32 dezer verordening, dat tot dusver in het algemeen uitstallen op stoepen toestaat van waren, waarin de bewoner van het gebouw ge woonlijk handel drijft. Het is echter gebleken dat de redactie van dit artikel zich feitelijk niet leent tot eene uitbreiding; beter ware geweest toen terstond het artikel geheel om te zetten, een verzuim dat nu kan worden hersteld. In plaats dus van, gelijk het artikel thans doet, op den voorgrond te zetten dat uitstallen op stoepen geoorloofd is dient het verbod uitstallen op stoepen in bepaalde straten zooals in een strafverordening behoort, vooraf te gaan. Tevens kan het artikel dan eenigszins verduidelijkt worden. Op de voorgestelde wijze is een betere han teering door den rechter van het voorschrift mogelijk. Hierbij wordt mede tegemoet gekomen aan een vroeger uit den boezem van den Raad voortgekomen wensch om het uitstallen van eet- en drinkwaren zoo te be perken dat zij niet aan verontreiniging blootgesteld zijn. Behalve door dit laatste wordt aan het beginsel van het artikel niet veranderd. Bovendien wordt voorgesteld artikel 40his der Alge meene Politieverordening aan te vullen teneinde onge- wenschte uitstallingen, die met artikel 32 bovengenoemd niet kunnen worden achterhaald, tegen te gaan, terwijl tevens de gelegenheid wordt aangegrepen om uit art. 40 dier verordening een leemte weg te nemen. Het voorstel van den heer Oosterhoff van 24 No vember van het vorig jaar om eene bepaling in het leven te roepen betreffende het heffen van rechten op het gebruik van gemeentegrond door particulieren, anders dan uit de marktgeldverordening voortvloeiende, schijnt ons toe geen aanbeveling te verdienen. Hun, die zich een dergelijk gebruik door betaling hebben verworven, zal het moeilijk aan het verstand te brengen zijn dat niettemin, als de eischen van het verkeer het mee brengen, de grond moet worden vrijgelaten, terwijl zij die zonder een bepaald geregeld gebruik toch herhaal delijk de openbare straat ten gebruike innemen, tegen over hen die betalen, onbillijk bevoordeeld worden. Dergelijke onbillijkheden, evenmin als andere bezwaren van practischen aard, zouden onmogelijk te voorkomen zijn; bovendien is gebleken, dat de verschillende ge vallen waarin gebruik wordt gemaakt van de straat zoo uiteenloopen, dat een uniforme regeling niet te ontwer pen is. Wij moeten het denkbeeld dus ontraden. Intus- schen zij opgemerkt dat hier en daar, als vervolg op wat men van oudsher af al gedaan heeft, door sommigen wat al te ruim van de openbare straat gebruik wordt gemaakt ten behoeve van hun particuliere zaak. Aan den Commissaris van Politie zal daarom worden verzocht, waar het verkeer het ook maar eenigszins noodig maakt, dit gebruik zooveel mogelijk te doen beperken, opdat men zal weten dat, wat vroeger kon, nu door gewijzigde toestanden niet meer kan geduld worden, zoodat men, bij uitbreiding of vernieuwing van handelspanden, er rekening mede zal moeten houden dat over openbaren grond niet meer kan worden beschikt en dat, wat daarop oudtijds gebeurde, thans op eigen terrein zal dienen te geschieden. Het derde punt, 27 Januari in besloten zitting reeds besproken, betreft de Zaterdagavondmarkt; het bepalen van een plaats hiervoor is ter competentie van Burge meester en Wethouders (art. 30, 2e lid der verordening op de marktpolitie); de vaststelling van het marktgeld behoort echter aan Uwe Vergadering, terwijl het hier naast nog noodig is in de verordening op de marktpolitie de mogelijkheid van het houden van de Zaterdagavond- markt op te nemen. De weekmarkten n.l. worden volgens art. 13 dezer verordening op Vrijdag gehouden, zoodat hierop eene uitzondering voor deze nieuw in te stellen markt moet worden gemaakt. Het valt voorshands niet 339

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1925 | | pagina 168