Bijl. no. 14.
Bijlage no. 14.
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
Artikel 4.
1. De commissie is bevoegd voorstellen, betreffende
onderwerpen tot haar werkkring behoorende, aan Bur
gemeester en Wethouders te doen.
2. Deze voorstellen worden door Burgemeester en
Wethouders, vergezeld van hun advies, ter kennis van
den Raad gebracht, wanneer het onderwerp staat ter
beslissing van den Raad.
Artikel 6.
Als vertegenwoordigers van het bestuur der gemeente
treden op een door Burgemeester en Wethouders uit
hun midden aan te wijzen voorzitter en zes raadsleden.
Artikel 13.
1. Wanneer ter vergadering der commissie over
eenig onderwerp moet worden gestemd, brengt elk der
partijen, in artikel 5 onder a en b genoemd, één stem
uit. De bepaling der stem geschiedt na schorsing der
vergadering door elke partij afzonderlijk, waarbij, wat
de organisaties betreft, rekening moet worden gehouden
met het aantal leden, dat elke organisatie in de com
missie vertegenwoordigt. Een en ander wordt in het
reglement van orde der commissie nader geregeld.
2. Wordt volgens den uitslag van de stemming over
een voorstel tusschen partijen geen overeenstemming
bereikt, dan wordt dit voorstel geacht te zijn ver
worpen. Indien de stemming ging over een voorstel
inzake de bepaling van het oordeel over eenig in art. 3
bedoeld verzoek of voorstel, wordt van den uitslag der
stemming mededeeling gedaan aan Burgemeester en
Wethouders, welke mededeeling door Burgemeester en
Wethouders ter kennis van den Raad wordt gebracht,
wanneer het onderwerp staat ter beslissing van den
Raad.
Over personen wordt schriftelijk gestemd bij gesloten
en ongeteekende briefjes. Hierbij brengt elk der aan
wezige vertegenwoordigers één stem uit.
Art. 14.
De Commissie doet van haar zienswijze blijken in den
vorm van een schriftelijk rapport, onderteekend door
den voorzitter en den secretaris.
Artikel 15, eerste lid.
1. De vergaderingen der commissie zijn niet open
baar; de leden van het college van Burgemeester en
Wethouders hebben tot de vergaderingen toegang.
II.
Artikel 4 vervalt.
III.
Artikel 6 wordt gelezen als volgt
1. Als vertegenwoordigers van het bestuur der ge
meente treden op ten minste twee door Burgemeester
en Wethouders uit hun midden aan te wijzen leden
een dezer leden is voorzitter der Commissie voor geor
ganiseerd overleg.
2. Indien een onderwerp wordt behandeld dat ter
beslissing van den Raad is, kan de desbetreffende be
handeling worden bijgewoond door een commissie van
drie raadsleden; de leden dezer commissie worden door
den Raad telkens voor één jaar aangewezen en hebben
het recht aan de besprekingen deel te nemen.
IV.
Artikel 13 wordt gelezen als volgt
1. Wanneer ter vergadering der commissie over
eenig onderwerp moet worden gestemd, brengt elk der
partijen, in artikel 5 onder a en b genoemd, één stem
uit. De bepaling der stem geschiedt na schorsing der
vergadering door elke partij afzonderlijk, waarbij, wat
de organisaties betreft, rekening moet worden gehouden
met het aantal leden, dat elke organisatie in de com
missie vertegenwoordigt. Een en ander wordt in het
reglement van orde der commissie nader geregeld.
2. Wordt volgens den uitslag van de stemming
tusschen partijen geen overeenstemming bereikt, dan
wordt in het ingevolge art. 3 uit te brengen advies in
het kort de meening van ieder der partijen weergegeven.
VI.
Artikel 14 wordt gelezen als volgt
1. Over personen wordt schriftelijk gestemd bij ge
sloten en ongeteekende briefjes.
2. Elke op de vergadering vertegenwoordigde orga
nisatie brengt door middel van één vertegenwoordiger
een stem uit.
3. De aanwezige leden van het college van Burge
meester en Wethouders brengen tezamen een gelijk
aantal stemmen uit als de organisaties; deze stemmen
worden zooveel mogelijk gelijkelijk over de leden van
voornoemd college verdeeld.
VII.
Het eerste lid van artikel 15 wordt gelezen als volgt:
1. De vergaderingen der commissie zijn niet open
baar.
B. te bepalen dat de onder A vermelde wijzigingen
heden in werking treden.
Leeuwarden, 19
De Raad voornoemd,
346
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
WIJZIGING der Verordening tot voorziening tegen
en bij brand (gemeenteblad 1923 no. 25).
Litt. A.
Voorstel der Commissie
voor het ontwerpen van
strafverordeningen.
Aan den Gemeenteraad.
Bij Koninklijk besluit van 30 December 1924 (Staats
blad no. 620), dat krachtens Koninklijk besluit van
21 Januari (Staatsblad no. 20) 1 Februari 1.1. in werking
is getreden, zijn vastgesteld bepalingen, houdende nadere
voorzieningen ter voorkoming van brandgevaar voor
gebouwen en getimmerten als bedoeld in en ter uitvoe
ring van artikel 1 van de wet van 13 Januari 1923
(Staatsblad no. 9), die in hoofdzaak ten doel heeft het
beschermen van gebouwen, welke om hunne kunst
waarde, geschiedkundig belang of bestemming bijzon
dere maatregelen ter voorkoming van dat gevaar be
hoeven.
In de gemeentelijke verordening tot voorziening tegen
en bij brand (gemeenteblad 1923 no. 25) is, gelijk
blijken moge uit de hieronder naast elkaar afgedrukte
teksten, in de artt. 3 en 3bis in ditzelfde onderwerp, zij
het minder uitgebreid, voorzien.
Hoewel krachtens artikel 151 der Gemeentewet de
voorschriften der verordening van rechtswege ophouden
te gelden, is het zekerheidshalve, daar de regelingen
niet precies gelijk zijn, gewenscht, vermelde artikelen
uit de verordening te doen vervallen; eenige aanvulling
komt der Commissie voor het ontwerpen van strafver
ordeningen onnoodig voor. Het wegvallen dezer arti
kelen moet tengevolge hebben dat zij ook geschrapt
worden in artikel 37 van de aangehaalde verordening,
die vrijstelling van de bepalingen dier artikelen door
Burgemeester en Wethouders mogelijk maakt.
Het Koninklijk besluit geeft geen aanleiding tot ver
dere wijzigingen; de commissie heeft dus de eer U voor
te stellen te besluiten uit de verordening tot voorziening
tegen en bij brand de artt. 3 en 3bis te doen vervallen
en in artikel 37 dier verordening de nummers van deze
zelfde artikelen te schrappen.
Leeuwarden, 16 Maart 1925.
Namens de Commissie
voor het ontwerpen van strafverordeningen
de Voorzitter,
J. M. VAN BEYMA.
Litt. B.
Tekst der betreffende
artikelen.
Koninklijk besluit van 30 December 1924
(Staatsblad no. 620).
Artikel 1.
Het is verboden ten behoeve van loodgieterswerk
zaamheden op torens, daken, goten of zalingen van ge
bouwen, daaronder begrepen getimmerten
a. een open of gesloten vuur aan te maken of aan
wezig te hebben elders dan in de open lucht, op den
beganen grond, buiten het gebouw;
b. toestellen, gevuld met spiritus, benzine of andere
vluchtige oliën, of eenige open vlam aldaar aanwezig
te hebben;
c. de voor de werkzaamheden vereischte vuurpotten
anders dan in de open lucht, op den beganen grond,
buiten het gebouw te gebruiken; zij mogen alleen worden
gebruikt door of onder leiding van een vakman;
d. de soldeerbouten anders dan in de open lucht,
op den beganen grond, buiten het gebouw te verwarmen
en anders dan in een aan de binnenzijde met asbest
bekleeden, gesloten metalen koker naar de plaats van
bestemming te brengen; het naar boven brengen mag
alleen geschieden buiten het gebouw.
Het in het vorige lid bepaalde is niet van toepassing
ten aanzien van in aanbouw zijnde gebouwen.
Artikel 2.
Indien de in artikel 1, eerste lid, omschreven werk
wijze niet uitvoerbaar is wegens de hoogte of den toe
stand der gebouwen, of om bijzondere redenen niet
wordt vereischt, is de Burgemeester bevoegd ontheffing
te verleenen van het verbod om den vuurpot boven te
Verordening tot voorziening tegen en bij brand
(gemeenteblad 1923 no. 25).
Artikel 3.
Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete
van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft hij,
die op of aan een dak, muur, goot, gas-, telegraaf-, te
lefoon- of andere leiding
le. tusschen zonsondergang en zonsopgang soldeert,
verf afbrandt of werkzaamheden verricht, waartoe heet
of gesmolten metaal wordt gebezigd;
2e. anders dan op of onder den beganen grond met
behulp van zoogenaamde benzinebouten soldeert;
3e. anders dan op of onder den beganen grond
metaal smelt of verhit, tenzij met bouten, die op of onder
den beganen grond heet gemaakt zijn.
Artikel 3bis.
Met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete
van ten hoogste vijfentwintig gulden wordt gestraft hij,
die bij werkzaamheden aan torens, daken en dergelijke
de daarbij te bezigen brandbare stoffen anders verhit
dan op den beganen grond, in de open lucht en in
metalen potten, die tegen het inslaan van het vuur vol
doende beveiligd zijn.
Artikel 37.
In bijzondere omstandigheden kan door Burgemeester
en Wethouders vrijstelling, al of niet onder nadere voor
waarden, verleend worden van de bepalingen van de
artikelen 3, 3bis, 8. 13 en 15.
347