Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. ONTWERP. BESTAANDE REDACTIE. Art. I. Er wordt ten behoeve der gemeente een recht ge heven onder den naam van havengeld voor de vaartuigen en houtvlotten, in de gemeente ligplaats nemende, be houdens de uitzonderingen en vrijstellingen hierna vermeld. Art. 2. Het recht bedraagt bij elke aankomst a. voor schepen en stoombooten, in een vaste beurt varende en vaste ligplaats hebbende bij een inhoud van 26 ton en daarboven per ton 11/2 cent bij een inhoud van 20 tot beneden 26 ton, per vaartuig20 bij een inhoud van 15 tot beneden 20 ton, per vaartuig15 bij een inhoud van 5 tot beneden 15 ton, per vaartuig10 voor trekschepen of barges, per vaartuig 5 b. voor schepen en stoombooten, die niet in een vaste beurt beurt varen en 50 ton of meer inhoud hebben, per ton3 bij een geringeren inhoud per ton 1 \'2 Indien deze schepen en stoombooten lan ger dan vier achtereenvolgende weken in de gemeente ligplaats hebben, is na afloop van ieder tijdvak van vier weken het recht op nieuw verschuldigd. c. voor pramen, jachten en booten, die voortdurend in de gemeente ligplaats hebben, per week en per ton2 Voor de sub a, b en c bedoelde vaartuigen wordt voor de berekening van het recht een halve ton en daar beneden verwaarloosd en daarboven voor vol genomen. d. voor houtvlotten per week voor elke 15 vierkante meter oppervlakte 20 Gedeelten van weken en oppervlakte worden voor vol genomen. Onder stoombooten worden in deze verordening mede begrepen alle vaartuigen, die door daarop aanwezige motoren kunnen worden voortbewogen, onverschillig, welke de aard dier motoren ook zijn moge. Art. 3. Door inhoud wordt verstaan het laadvermogen dei- vaartuigen volgens Koninklijk besluit van den 20 Juli 1899 (Staatsblad no. 164); elke 1000 kilogram laad vermogen wordt gelijk gesteld met één ton inhoud. Indien de belastingplichtige in het bezit is van een wettigen, volgens het aangehaalde Koninklijk besluit afgegeven meetbrief en hij dezen aan den pachter of gaarder vertoont, wordt het recht berekend overeen komstig dien meetbrief. Anders wordt de inhoud van het vaartuig door den pachter of gaarder geschat en is de belastingplichtige gehouden, volgens die schatting het recht te betalen. De opgave van de oppervlakte der houtvlotten moet geschieden door den belastingplichtige, behoudens de bevoegdheid van den pachter of gaarder, om de opper vlakte te doen opnemen. Art. 4. Indien het recht wegens vaartuigen, bedoeld bij art. De Raad der gemeente Leeuwarden; overwegende dat het gewenscht is de verordeningen tot heffing en invordering van het havengeld te wijzigen; gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders; besluit vast te stellen de navolgende A. VERORDENING tot het heffen van havengeld. Art. 1. Er wordt ten behoeve der gemeente een belasting geheven onder den naam van havengeld voor alle vaar tuigen en houtvlotten, in de gemeente ligplaats nemende, behoudens de vrijstellingen hierna vermeld. Onder vaartuigen worden in deze verordening ver staan stoom- en motorbooten, zeil-, trek- en woon schepen, jachten, pramen, baggermachines, enz. Art. 2. De belasting bedraagt a. voor vaartuigen, in een vaste beurt varende bij een inhoud van 26 ton en daarboven per ton1i/2 cent bij een inhoud van 20 tot beneden 26 ton, per vaartuig20 bij een inhoud van 15 tot beneden 20 ton, per vaartuig15 bij een inhoud van 5 tot beneden 15 ton, per vaartuig10 b. voor vaartuigen, die niet in een vaste beurt varen en 50 ton of meer inhoud hebben, per ton 2 bij een geringeren inhoud per ton 1 y2 Indien deze vaartuigen langer dan twee achtereenvolgende weken in de gemeente ligplaats hebben, is na afloop van ieder tijd vak van twee weken het recht opnieuw ver schuldigd. c. voor vaartuigen, die voortdurend in de gemeente ligplaats hebben, per week en per ton2 Voor de sub a, b en c bedoelde vaartuigen wordt voor de berekening van het recht een halve ton en daar beneden verwaarloosd en daarboven voor vol genomen. d. voor houtvlotten per week voor elke 15 vierkante meter oppervlakte 20 Gedeelten van weken en gedeelten van 15 M2. opper vlakte worden voor vol genomen. Art. 3. Onder inhoud wordt verstaan het laadvermogen der vaartuigen volgens Koninklijk besluit van den 20 Juli 1899 (Staatsblad no. 164); elke 1000 kilogram laad vermogen wordt gelijk gesteld met één ton inhoud. Indien de belastingplichtige in het bezit is van een wettigen, volgens het aangehaalde Koninklijk besluit afgegeven meetbrief en hij dezen aan den pachter of gaarder vertoont, wordt het recht berekend overeen komstig dien meetbrief. Anders wordt de inhoud van het vaartuig door den pachter of gaarder geschat en is de belastingplichtige gehouden, volgens die schatting het recht te betalen. De opgave van de oppervlakte der houtvlotten moet geschieden door den belastingplichtige, behoudens de bevoegdheid van den pachter of gaarder, om de opper vlakte te doen opnemen. Art. 4. Indien de belasting die voor een vaartuig, bedoeld bij 350 Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925. Bijl no. 15. 2, le lid litt. a, voor zoover daarmede in den dienst door artikel 2, le lid o, bij vooruitbetaling wordt voldaan, de gezamenlijke schippers viermalen of meer in de week kan worden volstaan wordt gevaren, bij vooruitbetaling wordt voldaan, kan voor vaartuigen, waarvoor deze viermalen of meer in voor deze vaartuigen worden volstaan met de betaling de week zou verschuldigd zijn, met de betaling van van 60 van het daarvoor bepaalde bedrag. 60 en Voor gelijke vaartuigen, doch waarmede in den dienst voor vaartuigen, waarvoor deze minder dan viermalen door de gezamenlijke schippers minder dan viermalen in de week zou verschuldigd zijn, met de betaling van iii de week wordt gevaren, kan bij vooruitbetaling wor- 80 van het daarvoor bepaalde bedrag, den volstaan met de betaling van 80 van het daarvoor Bij vooruitbetaling wordt het verschuldigde berekend bepaalde bedrag. naar het getal beurtvaarten, die met de vaartuigen vol- Bij vooruitbetaling wordt het verschuldigde berekend gens de publiek gemaakte dienstregeling moeten worden naar het getal beurtvaarten, die met de vaartuigen vol- volbracht. gens de publiek gemaakte dienstregeling moeten worden Voor vaartuigen, die voortdurend in de gemeente volbracht. ligplaats hebben, kan bij vooruitbetaling worden vol- Voor pramen, jachten en booten, die voortdurend in staan met de betaling van 40 cent per ton. de gemeente ligplaats hebben, kan bij vooruitbetaling worden volstaan met de betaling van 40 cent per ton. Art. 5. Onder vooruitbetaling wordt verstaan 1°. voor de vaartuigen bedoeld bij litt. a van art. 2, le lid, het vooruitbetalen voor een kwartaal 2°. voor de pramen, jachten en booten, bedoeld bij het laatste lid van het vorig artikel, het vooruitbetalen voor een jaar. De vooruitbetaling moet zijn geschied, voor de vaar tuigen, sub lo bedoeld, binnen de eerste 14 dagen van het kwartaal, en wegens de vaartuigen, sub 2° bedoeld, binnen de eerste 14 dagen van het jaar. Art. 6. Het recht is verschuldigd door de gezagvoerders, schippers of eigenaars der vaartuigen en houtvlotten, en, bij afwezigheid, door hen, die in hunne plaats op treden. Indien meer dan één gezagvoerder of schipper op het vaartuig is geplaatst, zijn allen hoofdelijk voor het recht aansprakelijk. Art. 7. Geen recht is verschuldigd wegens vaartuigen en houtvlotten, welke ligplaats hebben wat de Dokkumer Ee betreft, ten noorden van het van de stad af gerekend tweede betonbrugje in den trekweg bij het perceel kadastraal sectie E no. 2997 wat het Vliet betreft, ten oosten van den Foppeweg wat de Potmarge aangaat, ten oosten van de lijn, getrokken van de zuidelijke grens der sloot, ten zuid westen van het aschland, kadastraal secjje G no. 4714 tot den zuidwestelijken hoek van het perceel, kadastraal sectie G no. 6930 aan wallen niet in onderhoud bij de gemeente. Art. 8. Vrijstelling van recht wordt verleend 1°. voor vaartuigen, die zonder oponthoud en zonder te laden of te lossen, de gemeente enkel doorvaren. Als oponthoud wordt niet beschouwd een verblijf van minder dan 24 uren, de Zondag niet medegerekend. Als laden wordt niet beschouwd het innemen van winkelwaren voor eigen huishoudelijk gebruik der ge zagvoerders. Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk over laden van een gedeelte der vracht in een ander vaartuig, indien dit noodig blijkt te zijn om den lagen waterstand, tenzij het lichtervaartuig de overgenomen vracht ver voert naar eene andere plaats dan die, waarvoor het hoofdschip is bestemd 2o. voor vaartuigen, bedoeld bij art. 2, le lid, litt. b, indien deze een inhoud hebben van minder dan 5 ton 3°. voor alle vaartuigen, die aan of op een der Art. 5. Onder vooruitbetaling wordt verstaan 1°. voor de vaartuigen, bedoeld bij art. 2, le lid, a. het vooruitbetalen voor een kwartaal 2°. voor de vaartuigen, bedoeld bij art. 2, le lid, c, het vooruitbetalen voor een jaar. De vooruitbetaling moet zijn geschied, voor de vaar tuigen, sub 1 bedoeld, binnen de eerste 14 dagen van het kwartaal, en wegens de vaartuigen, sub 2 bedoeld, binnen de eerste 14 dagen van het jaar. Art. 6. De belasting is verschuldigd door de gezagvoerders, schippers of eigenaars der vaartuigen en houtvlotten, en, bij afwezigheid, door hen, die in hunne plaats optreden. Indien meer dan één gezagvoerder of schipper op het vaartuig is geplaatst, zijn allen hoofdelijk voor het recht aansprakelijk. Art. 7. De pachter of gaarder is bevoegd zich, tusschen zons- op- en ondergang, zoo noodig tegen den wil der gezag voerders, schippers, eigenaars of gebruikers, of van hen die in hun plaats optreden, te begeven aan boord van vaartuigen of houtvlotten waarvoor havengeld moet worden betaald, zoomede op vaartuigen waarnaast en op terreinen waaraan zoodanige vaartuigen of hout vlotten zijn gelegen. Art. 8. Geen belasting is verschuldigd 1°. voor vaartuigen, die, zonder oponthoud en zonder ergens in de gemeente te laden of te lossen, de gemeente binnen 24 uren na aankomst, de Zondag niet medege rekend, weder uitgevaren zijn. Als laden wordt niet beschouwd het innemen van winkelwaren en drinkwater voor eigen huishoudelijk ge bruik der gezagvoerders. Als lossen wordt niet beschouwd het tijdelijk over laden van een gedeelte der vracht in een ander vaartuig, indien dit noodig blijkt te zijn om den lagen waterstand, tenzij het lichtervaartuig de overgenomen vracht ver voert naar een andere plaats dan die, waarvoor het hoofdschip is bestemd; 2°. voor vaartuigen, bedoeld bij artikel 2, le lid b, indien deze een inhoud hebben van minder dan 5 ton; 3°. voor alle vaartuigen, die aan of op een der

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1925 | | pagina 174