Bijl. no. 15.
*m. r
"W'j
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
scheepstimmerwerven worden hersteld of in aanbouw
zijn
4°. voor vaartuigen, rechtstreeks in gebruik voor
den gemeentedienst
5°. voor baggermachines en de vaartuigen, die
daarbij gebezigd worden voor het vervoer der bagger
specie, gedurende den tijd, dat zij binnen de gemeente
werken
6°. voor houtvlotten die, de gemeente binnengeko
men, vóór den nacht in particulier water worden op
geborgen.
Art. 9.
scheepstimmerwerven worden hersteld of in aanbouw
zijn;
4U. voor vaartuigen, rechtstreeks in gebruik voor
den gemeentedienst;
5°. voor baggermachines en de vaartuigen, die
daarbij gebezigd worden voor het vervoer der bagger
specie, gedurende den tijd, dat zij binnen de gemeente
werken;
6°. voor houtvlotten die, de gemeente binnengeko
men, vóór den nacht in particulier water worden opge
borgen;
7°. voor vaartuigen, welke ligplaats hebben in par
ticulier water of in schiphuizen.
Art. 9.
Deze verordening treedt in werking den 1 Januari
1908, met welk tijdstip het besluit tot het heffen van
een recht onder den naam van havengeld, laatstelijk
opnieuw vastgesteld den 10 September 190i, vervalt.
B. VERORDENING op de invordering van het
havengeld.
Art. 1.
De invordering van het recht geschiedt door middel
van openbare verpachting, tenzij de raad besluit, dat
de invordering bij gadering zal geschieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd van
drie jaren, tenzij de raad, op voorstel van burgemeester
en wethouders, mocht besluiten, den duur der verpach
ting korter of langer te stellen.
De voorwaarden van verpachting worden door bur
gemeester en wethouders vastgesteld.
Indien de raad tot invordering bij gadering besluit
wordt door hem eene instructie voor den gaarder vast
gesteld, met bepaling van diens belooning.
Art. 2.
Burgemeester en Wethouders doen steeds onverwijld
openbare kennisgeving van den naam van den pachter
of gaarder.
Art. 3.
Deze verordening treedt in werking den 1 Juli 1925,
met welk tijdstip het besluit tot het heffen van een recht
onder den naam van havengeld, laatstelijk opnieuw
vastgesteld den 8 November 1921, vervalt.
B. VERORDENING op de invordering van het
havengeld.
Art. 1.
De invordering van het havengeld geschiedt door
middel van openbare verpachting, tenzij de Raad be
sluit, dat de invordering bij gadering zal geschieden.
De verpachting geschiedt telkens voor den tijd van
diie jaren, tenzij de Raad, op voorstel van Burgemeester
en Wethouders mocht besluiten, den duur der verpach
ting korter of langer te stellen.
De voorwaarden van verpachting worden door Bur
gemeester en Wethouders vastgesteld.
Indien de Raad tot invordering bij gadering besluit
stellen Burgemeester en Wethouders voor hem eene
instructie vast.
Art. 2.
Burgemeester en Wethouders doen openbare kennis
geving van den naam van den pachter of gaarder.
Art. 3.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbetaling
volgens art. 4 van het heffingsbesluit, kan het recht
dadelijk, nadat het verschuldigd is geworden, worden
ingevorderd.
Het recht moet worden voldaan op de eerste monde
linge aanvraag van den pachter of gaarder.
De pachter of gaarder geeft voor het ontvangen recht
dadelijk een behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingplichtige of belasting
schuldige en den pachter of gaarder verschil bestaat
over de toepassing van het heffingsbesluit, is de eerst
genoemde onverminderd het bepaalde in art. 265c der
Gemeentewet bevoegd, de beslissing van burgemeester
en wethouders in te roepen, mits na vooraf het recht,
zooals het door den pachter of gaarder is berekend, te
hebben voldaan.
Behoudens de bepalingen omtrent de vooruitbetaling
volgens art. 4 van het heffingsbesluit, kan de belasting
dadelijk, nadat deze verschuldigd is geworden, worden
ingevorderd.
De belasting moet worden voldaan op de eerste
mondelinge aanvraag van den pachter of gaarder, die
bevoegd is zich daartoe, ook tegen den wil van de in
art. 6 der heffingsverordening bedoelde belastingschul
digen, tusschen zonsop- en -ondergang aan boord van
de vaartuigen en op de houtvlotten te begeven.
De eigenaren of gebruikers van terreinen waaraan
vaartuigen of houtvlotten ligplaats hebben genomen,
moeten den pachter of gaarder op die terreinen toelaten
tot uitoefening van zijne in de vorige zinsnede toege
kende bevoegdheid.
De pachter of gaarder geeft voor het ontvangen recht
dadelijk een behoorlijke kwitantie af.
Art. 4.
Indien er tusschen den belastingplichtige en den
pachter of gaarder verschil bestaat over de toepassing
van het heffingsbesluit, is de eerstgenoemde, onvermin
derd het bepaalde in art. 265c der Gemeentewet, be
voegd de beslissing van Burgemeester en Wethouders
in te roepen, mits na vooraf de belasting, zooals deze
door den pachter of gaarder is berekend, te hebben
voldaan.
352
Bijlage tot het verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, 1925.
Ingeval burgemeester en wethouders ten gunste van
den belastingplichtige of belastingschuldige beslissen,
wordt het te veel betaalde aan hem teruggegeven.
Art. 5.
Indien de belastingschuldige op de aanvraag van den
pachter of gaarder niet dadelijk het verschuldigde vol
doet, geeft de pachter of gaarder daarvan onmiddellijk
kennis aan den gemeente-ontvanger, ten einde de in
vordering te doen plaats hebben overeenkomstig de
artikelen 258261 der Gemeentewet.
Art. 6.
Door burgemeester en wethouders wordt opgemaakt,
aangehouden en gepubliceerd een staat van alle in de
gemeente binnen de in art. 7 aangeduide grenzen ge
legene wallen, waarvan het onderhoud niet ten laste der
gemeente is.
Art. 7.
Ingeval Burgemeester en Wethouders ten gunste van
den belastingplichtige beslissen, wordt het te veel be
taalde aan hem teruggegeven.
Art. 5.
Indien de belastingplichtige op de aanvraag van den
pachter of gaarder niet dadelijk het verschuldigde vol
doet, geeft de pachter of gaarder daarvan onmiddellijk
kennis aan den gemeente-ontvanger, ten einde de in
vordering te doen plaats hebben overeenkomstig de
artikelen 258261 der Gemeentewet.
Art. 6.
Het aan den pachter of gaarder weigeren van toegang
tot de vaartuigen, houtvlotten of terreinen als bedoeld
in art. 7 der verordening op de heffing dezer belasting
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen
of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden.
Art. 7.
Deze verordening treedt in werking den 1 Januari Deze verordening treedt in werking den 1 Juli 1925,
1908, met welk tijdstip de verordening op de invorde- met welk tijdstip de verordening op de invordering van
ring van het recht onder den naam van havengeld, laat- het recht onder den naam van havengeld, laatstelijk op-
stelijk opnieuw vastgesteld den 10 September 1901, nieuw vastgesteld den 8 November 1921, vervalt,
vervalt.
Leeuwarden, 19
De Raad voornoemd,
353